Een lak van zuivere cellulose geeft een laagje, dat wel hard is, doch nauwelijks op de ondergrond hecht; de laag is niet elastisch en schilfert dus zeer gemakkelijk af. Vooral de oude soorten nitrocellulose leverden zeer dikke, visceuze oplossingen. Het achterblijvende laagje was dus uiterst dun.
In de eerste plaats voegt men nu harsen aan de nitrocelluloseoplossingen toe. Hierdoor wordt het percentage aan niet vluchtige bestanddelen onmiddellijk veel hoger, daar de gebruikelijke harsen zeer dunvloeibare oplossingen vormen.
Verder wordt het hechten op de ondergrond aanmerkelijk verbeterd, de glans wordt door de harsen verhoogd en de filmlaag wordt harder. Naast de bekende natuurlijke harsen als colophonium, schellak, dammar, kauri, sandarak, mastik en vele soorten copal, verwerkt men tegenwoordig in nitrolakken grote hoeveelheden kunsthars. De kunstharsen bieden aan de lakfabrikant een zeer groot voordeel, namelijk de gelijkmatigheid. De chemische industrie. is tegenwoordig in staat de kunstharsen met precies vastgelegde eigenschappen te maken. De lakfabrikant kan zich dus uit het grote aantal kunstharsen, die hem aangeboden worden, de soorten uitzoeken die voor zijn fabrikaat het meest geschikt zijn.
De nitrolakfilm wordt na korte tijd broos en om dit te verhinderen voegt men stoffen toe, die de filmmassa plastischer maken en tegelijkertijd ook elastischer, zodat ook een oudere filmlaag de beweging van de ondergrond ten gevolge van de warmte-invloeden kan blijven volgen zonder stuk te gaan. Oorspronkelijk gebruikte men hiertoe ricinusolie, geblazen ricinusolie, geblazen raapolie en lijnolie. Later vond men echter stoffen die zeer hoog koken, dus langzaam verdampen en de nitrocellulose ook in vaste toestand in oplossing houden. Hiertoe horen vele esters als ethyl-, butyl- en amylester van ftaalzuur, tricresylfosfaat, triphenylfosfaat en vele andere esters. Een nieuwe soort stoffen heeft men in bepaalde harsesters en weeke kustharsen gevonden, die tegelijkertijd als hars en als weekmakingsmiddel dienen, bv. het methylabiëtaat en bepaalde ftaalzuurharsen. Een groot aantal van dergelijke verbindingen komt onder handelsnamen in de handel zonder opgave van de juiste samenstelling, die door patenten beschermd wordt.
De vluchtige bestanddelen van een nitrocelluloselak vormen de echte oplosmiddelen en de verdunningsmiddelen.
De echte oplosmiddelen onderscheidt men naar het kookpunt in hoog-, middel- en laag kokend. Deze drie moeten in een lak, al naar het doel waarvoor de lak gebruikt wordt, in bepaalde verhoudingen. gemengd worden. De laag kokende oplosmiddelen lossen de collodium het gemakkelijkst op, verdampen het eerst en zorgen dus voor het eerste snelle aandrogen van de laklaag. De hoofdvertegenwoordiger van deze groep is het ethylacetaat, dat in zeer verschillende graden van zuiverheid in de handel komt. De hoog kokende oplosmiddelen zorgen voor het uitvloeien van de laklaag, verhinderen het vormen van de bekende kleine kraters en maken de film homogeen. Tot deze groep horen butylacetaat, amylacetaat, butylpropionaat, ethyllactaat en de glycolethers. De andere oplosmiddelen vormen een overgang tussen deze twee groepen.
Hiernaast heeft men nog vloeistoffen, die op zich zelf nitrocellulose niet op kunnen lossen, doch dit wel doen wanneer een ander echt oplosmiddel in voldoende hoeveelheid aanwezig is. Het mengsel heeft dan dikwijls zeer goede eigenschappen. Hiertoe hooren de verschillende alcoholen, van methyl- tot amylalcohol.
Naast de werkelijke oplosmiddelen voegt men aan iedere nitrolak nog vloeistoffen toe, die alleen er toe dienen de lak te verdunnen. Deze lossen de harsen dikwijls zeer goed op en dienen niet alleen om de lak goedkoper te maken, doch in vele gevallen voor het in evenwicht houden van de harsen met de nitrocellulose. De juiste keuze van het verdunningsmiddel is vaak van grote invloed op de bruikbaarheid van de lak, immers een nitrolak is niet eenvoudig een mengsel van verschillende stoffen die men toevallig samen oplost, doch een colloïd-chemisch evenwicht, dat door een kleine fout gestoord kan worden. Deze evenwichtsverstoring komt meestal pas bij het verwerken van de lak voor de dag.
Bij het maken van nitrolakken gaat men gewoonlijk van standaardoplossingen van de verschillende componenten uit. Dit is in veel gevallen absoluut noodzakelijk, daar wanneer men alle vaste bestanddelen ineens in het eind mengsel van de oplosmiddelen wilde oplossen, dat gedurende het oplossen het evenwicht vaak gestoord zou zijn. Er vormen zich dan klonten, die zeer moeilijk opnieuw opgelost kunnen worden.
De nitrocellulose komt in verschillende soorten in de handel, die zich in de eerste plaats door de viscositeit van de oplossingen onderscheiden. Men noemt ze internationaal naar het aantal seconden, die een bepaalde stalen kogel noodig heeft om een voorgeschreven hoogte door een oplossing te vallen. Verder onderscheidt men collodium, die normaal in esters oplosbaar is, en collodium, die vooral in alcohol zeer goed oplosbaar is. De laatste soort is echter kwalitatief in het algemeen slechter. Tenslotte neemt men als goedkoop materiaal nog afval van celluloid en gewassen films.
De nitrocellulosen komen niet droog, doch steeds bevochtigd met water, spiritus of butylalcohol in de handel. Bij de aangegeven recepten moet men dus deze hoeveelheid oplosmiddel steeds van de aangegeven hoeveelheden aftrekken.
Droge ½-sec collodium | 25 dl |
Spiritus | 10,7 dl |
Butylacetaat | 16,1 dl |
Toluol | 32,1 dl |
Ethylacetaat | 16,1 dl |
Droge ½-sec collodium | 35,8 dl |
Ethylacetaat | 24,8 dl |
Toluol | 24,2 dl |
Spiritus | 15,2 dl |
Droge 70-sec collodium | 1,13 dl |
Spiritus | 0,51 dl |
Benzol | 3,10 dl |
Ethylacetaal | 3,00 dl |
Filmafval | 180 g |
Dit wordt opgelost in 1 l oplosmiddel bestaande uit: | |
Ethylacetaat | 25 dl |
Spiritus | 25 dl |
Toluol | 16 dl |
Petroleumdestill. | 34 dl |
Kauri wordt in de 1½-voudige hoeveelheid van 85 % spiritus en 15 % ethylacetaat opgelost. Een dammarhars-oplossing wordt als volgt gemaakt: 80 dl dammargom worden opgelost in 20 dl ethylacetaat en 40 dl petroleumdestillaat met een kookpunt van 80℃ tot 130℃. Wanneer alles opgelost is voegt men aan de oplossing 100 dl spiritus toe en roert enigen tijd goed door.
Het mengsel laat men nu 24 uur staan, waarbij de neergeslagen was zich op de bodem afzet, en giet de bovenstaande heldere oplossing af. Deze heldere wasvrije oplossing wordt dan voor de vervaardiging van nitrolakken gebruikt. De schellakoplossing maakt men gewoonlijk uit 1 dl schellak opgelost in 2 dl spiritus.
Oplosmiddel recept no. 1 | |
Toluol | 65 dl |
Ethylacetaat | 10 dl |
Butylalcohol | 15 dl |
Ethylglycol | 5 dl |
Butylglycol | 5 dl |
Oplosmiddel recept no. 2 | |
Toluol | 60 dl |
Ethylacetaat | 15 dl |
Butylalcohol | 15 dl |
Ethylglycol | 5 dl |
Butylglycol | 5 dl |
Oplosmiddel recept no. 3 | |
Toluol | 50 dl |
Ethylacetaat | 15 dl |
Spiritus | 15 dl |
Amylacetaat | 13 dl |
Amylalcohol | 7 dl |
Oplosmiddel recept no. 4 | |
Toluol | 50 dl |
Ethylacetaat | 15 dl |
Spiritus | 10 dl |
Butylalcohol | 5 dl |
Butylacetaat | 20 dl |
Oplosmiddel recept no. 5 | |
Toluol | 70 dl |
Ethylacetaat | 15 dl |
Spiritus | 5 dl |
Ethylglycol | 5 dl |
Buthylglycol | 5 dl |
Verdunner recept no. 1 | |
Petroleumdestill. | 44 dl |
Ethylacetaat | 22 dl |
Spiritus | 12 dl |
Amylacetaat | 22 dl |
Verdunner recept no. 2 | |
Toluol | 50 dl |
Ethylacetaat | 18 dl |
Spiritus | 12 dl |
Amylacetaat | 20 dl |
Verdunner recept no. 3 | |
Toluol | 70 dl |
Ethylacetaat | 15 dl |
Spiritus | 10 dl |
Butylglycolether | 5 dl |
Verdunner recept no. 4 | |
Petroleumdestill. | 20 dl |
Toluol | 40 dl |
Ethylacetaat | 10 dl |
Spiritus | 10 dl |
Butylaceaat | 10 dl |
Butylalcohol | 10 dl |
Verdunner recept no. 5 | |
Petroleumdestill. | 30 dl |
Toluol | 32 dl |
Spiritus | 10 dl |
Butylacetaat | 23 dl |
Butylalcohol | 5 dl |
Collodiumoplossing no. 1 | 2 dl |
Collodiumoplossing no. 4 | 2 dl |
Albertoloplossing 1:1 | 1 dl |
Dibutylftalaat | ⅛ dl |
Geblazen ricinusolie | ⅛ dl |
Zinkstearaatpasta | 1 dl |
Oplosmiddel no. 3 | 2 dl |
of: | |
Collodiumoplossing no. 1 | 4 dl |
Albertoloplossing 1:1 | 2 dl |
Dibutylftalaat | ½ dl |
Zinkstearaatpasta | 1 dl |
Oplosmiddel no. 3 | 2 dl |
½-sec collodium (droog) | 4 dl |
Aluminiumstearaat | 16 dl |
Dibutylftalaat | 1 dl |
Spiritus | 10 dl |
Ethylacetaat | 13½ dl |
Butylacetaat | 3 dl |
Butylalcohol | 4 dl |
Toluol | 13½ dl |
Collodiumoplossing no. 1 | 2 dl |
Collodiumoplossing no. 3 | ½ dl |
Albertoloplossing | 1 dl |
Zinkstearaatpasta | 1 dl |
Tricresylfosfaat | ¼ dl |
Oplosmiddel no. 4 | 3 dl |
Collodiumoplossing no. 1 | 4 dl |
Collodiumoplossing no. 3 | 1 dl |
Albertol 177C of 201C | 1 dl |
Dibutylftalaat | ½ dl |
Oplosmiddel no 4. | 2-3 dl |
Collodiumoplossing no. 1 | 8 dl |
Albertoloplossing 1 : 1 | 2 dl |
Alkydehars | 2 dl |
Door de matlak met de normale meubellak te combineren, verkrijgt men lakken met de gewenste soort glans.
Recept no. 1 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Dammaroplossing | 5 dl |
Gebl.ricinusolie | ½ dl |
Dibutylftalaat | ½ dl |
Recept no. 2 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Dammaroplossing | 2 dl |
Esterharsoplossing | 3 dl |
Gebl.ricinusolie | ¼ dl |
Tricresylfosfaat | ½ dl |
Recept no. 3 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Esterharsoplossing | 1 dl |
Kauri-oplossing | 1½ dl |
Gebl. ricinusolie | ½ dl |
Dibutylphtlaat | ¼ dl |
Recept no. 4 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Esterharsoplossing | 3 dl |
Albertoloplossing | 2 dl |
Gebl. ricinusolie | ¼ dl |
Dibutylftalaat | ¼ dl |
Recept no. 5 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Esterharsoplossing | 2 dl |
Albertol 177C-oplossing | 3 dl |
Gebl. ricinusolie | ¼ dl |
Tricresylfosfaat | ½ dl |
Recept no. 6 | |
½-sec Collodium | 2 dl |
Esterharsoplossing | 4 dl |
Albertoloplossing | 2 dl |
Gebl. ricinusolie | ¼ dl |
Dibutylftalaat | ¼ dl |
Indien de plastificator alleen niet voldoende is, voegt men nog een harsoplossing toe, die een wel weinig vluchtig oplosmiddel bevat. In het algemeen neemt men hier meer hars dan bij een blanke nitrolak.
Voor goedkope lakken werkt men met esterhars, voor de betere met Albertol of een ander kunsthars. Men moet sterk dekkend pigment nemen, daar de nitrolak niet zoveel pigment op kan nemen als een goede olielak.
De lak moet echter uiterst fijn gemalen worden, daar bij onvoldoende fijnheid de goede dekkracht van het pigment geheel verloren gaat. Aan de pigmentpasta voegt men dan een normale nitrolak toe, waarvan men de stoffen, die in de pasta reeds aanwezig ziin, afgetrokken heeft.
Voor matte lakverven voegt men zinkstearaatpasta toe.
Wanneer men slechts het aanlopen wil verhinderen, moet het laklaagje uiterst dun doch sterk en taai zijn. In dit geval neemt men een collodium van een zeer hoge viscositeit, daar deze soorten laklaagjes geven met de beste mechanische eigenschappen.
Men voegt kleine hoeveelheden hars toe. De hars moet kleurloos en geheel zuurvrij zijn. De kleine hoeveelheid die men toevoegt verbetert echter het hechten van de lak op het metaal.
Collodium met hoge viscositeit | 4 dl |
Lindol | 1 dl |
Collodium met hoge viscositeit | 4 dl |
Dammaroplossing | 1½ dl |
Dibutylftalaat | 1 dl |
Collodium met hoge viscositeit | 4 dl |
Elemiharsoplossing | 2 dl |
Collodium met hoge viscositeit | 4 dl |
Dammaroplossing | 1 dl |
Dibutylftalaat | 1 dl |
Geblazen ricinusolie | 1 dl |
Esterharsoplossing | 1 dl |
Oplosmiddel naar wens. |
Leisteenpoeder | 40 dl |
Lithopone | 20 dl |
Zwaarspaat | 10 dl |
Beckolac 1308 | 40 dl |
Gebl. ricinusolie | 6½ dl |
Dibutylftalaat | 3½ dl |
Butylacetaat | 8 dl |
Super spectr. Carbon Black | 10 dl |
Geblazen ricinusolie | 15 dl |
Tricresylfosphaat | 15 dl |
Butylstearaat | 2½ dl |
Lewisoplossing (dicarbonzuurhars) | 15 dl |
Toluol | 42½ dl |
Aan 2 dl van deze zwartpasta voegt men nu een oplossing van 1 dl ½-sec collodium en ½ dl 30-sec collodium toe met een zeer goed oplosmiddel. Deze lak dekt goed, vloeit strak en is gemakkelijk te polijsten.
Droog ½-sec collodium | 5 dl |
Droog 15-sec collodium | 3 dl |
Esterhars | 3 dl |
Lewisol | 9 dl |
Lindol | 2 dl |
Geblazen ricinusolie | 2 dl |
Carbon Black-pasta | 10 dl |
Op 4 dl droog collodium neemt men 1 ¼ dl dibutylftalaat met het nodige oplosmiddel en zoveel bronspoeder dat de nodige dekking verkregen wordt.
½-sec collodium (droog) | 18 dl |
7O-sec collodium | 8 dl |
Dammargom | 6 dl |
Schellak | 6 dl |
Butylacetaat | 30 dl |
Butylalcohol | 15 dl |
Amylacetaat | 4 dl |
Toluol | 60 dl |
Dibutylftalaat | 3 dl |
Paarlessence | 4 dl |
Collodium (hoog-visceus) | 2,5 dl |
Cellosolveacetaat | 1,5 dl |
Dibutylftalaat | 1,5 dl |
Butylacetaat | 2,0 dl |
Glyptaal | 1,2 dl |
Toluol | 20,0 dl |
Ethylacetaat | 12,0 dl |
Paarlessence | 2,0 dl |
Collodium (hoog-visceus) | 3 dl |
Paarlessence | ½ dl |
Amylacetaat | 36 dl |
Collodium ½-sec | 10 dl |
Butylacetaat | 30 dl |
Toluol | 10 dl |
Ethylacetaat | 10 dl |
Hiernaast maalt men een pasta van: | |
Alftalaat 22A | 10 dl |
Toluol | 10 dl |
Titaanwit 100-pts | 20 dl |
Celluloseacetaat | 7,5 dl |
Trifenylfosfaat | 2,5 dl |
Aceton | |
Benzol | 30,0 dl |
Methanol | 20,0 dl |
Diacetonalcohol | 10,0 dl |
De lak kan met de kwast opgebracht worden. Beter is het de lak te verspuiten.
Als bindmiddel kan men in het eenvoudigste geval lijnolie nemen die zoveel siccatief bevat dat de verf in de gewenste tijd droog is. De siccatief is hier een zeepachtige metaalverbinding.
Als metaal neemt men lood, mangaan, zink, cobalt, of combinaties hiervan. Als zuur komen vetzuur, harszuur en tegenwoordig ook bepaalde zuren uit ruwe petroleum in aanmerking.
Verder wordt ook olieverf soms en lakverf steeds met een vluchtig oplosmiddel verdund. Hiervoor neemt men voor de beste kwaliteit steeds nog terpentijnolie, hiernaast echter petroleumdestillaten van verschillend kookpunt, benzolachtige oplosmiddelen en tegenwoordig ook hier en daar hoog kokende vloeistoffen als pine-oil en dipenteen.
Loodwit | 210 dl |
Zinkwit | 60 dl |
Gemalen asbest | 30 dl |
Lijnolie | 95 dl |
Naphta | 8 dl |
Lijnolie | 55 dl |
Siccatief met 5% mangaan en 5% lood | 8 dl |
Roetzwart | 30 dl |
Menie | 8 dl |
Krijtwit | 52 dl |
Gemalen asbest | 60 dl |
Ongekookte lijnolie | 200 dl |
Siccatief met 5% lood, 5%mangaan en 1% cobalt | 24 dl |
Lijnolie | 88 dl |
Chromaatgroen (zuiver) | 75 dl |
Zwaarspaat | 75 dl |
Silica | 75 dl |
Gemalen asbest | 75 dl |
Lijnolie | 180 dl |
Siccatief | 14 dl |
Naphta | 12 dl |
Lijnolie | 88 dl |
Zuivere loodmenie | 1000 dl |
Lijnolie | 80 dl |
Lijnolie | 40 dl |
Standolie | 80 dl |
Petroleumdestillaat of naphta | 10 dl |
Siccatief | 10 dl |
Zinkwit | 25 dl |
Zinkstof | 75 dl |
Lijnolie | 8 dl |
Deze malen en dan toevoegen: | |
Lijnolie | 4 dl |
Standolie | 8 dl |
Naphta | 1 dl |
Siccatief | 1 dl |
Lithopone | 400 dl |
Gemalen asbest | 100 dl |
Lijnolie | 60 dl |
Dunne standolie | 20 dl |
60-pcts kalkharsoplossing in naphta | 20 dl |
Naphta | 40 dl |
Deze malen en dan verdunnen met: | |
Naphta | 120 dl |
Siccatief | 5 dl |
Lithopone | 400 dl |
Gemalen asbest | 50 dl |
Krijtwit | 50 dl |
Harsester-houtolielak | 140 dl |
Dunne standolie | 60 dl |
60-pcts kalkharsopl. | dl |
Deze na het malen verdunnen met: | |
Naphta | 40 dl |
Siccatief | 11 dl |
Lithopone | 375 dl |
Zinkwit | 125 dl |
Lijnolie | 100 dl |
Dunne standolie | 80 dl |
Deze na het malen verdunnen met: | |
Dunne standolie | 40 dl |
60-pcts esterharsopl. | 130 dl |
Siccatief | 15 dl |
Naphta | 90 dl |
Kiezelgoer | 20 dl |
Gemalen asbest | 10 dl |
Esterhars-houtolielak | 24 dl |
Harsester-houtolielak | 56 dl |
Geblazen-lijnolie | 16 dl |
Naphta | 16 dl |
Siccatief | 4 dl |
Zinksulfaat | 1 dl |
Water | 8 dl |
De fluaten worden in verschillende samenstellingen voor bepaalde doeleinden in de handel gebracht.
De samenstelling van het bindmiddel kan hier bijna tot in het oneindige gevarieerd worden. De hoofdzaak is steeds welke prijs men voor de grondstoffen wil besteden. Verder hangt de kwaliteit van de lakverf natuurlijk voor een groot deel af van de zorgvuldigheid waarmede de lak bereid werd. Om een zo goed mogelijke vloeiing te verkrijgen wordt de gebruikte lijnolie eerst tot standolie verkookt. De houtolie moet zoodanig voorbehandeld worden dat ze glad opdroogt. Verder mag de hoeveelheid siccatief niet te groot zijn, daar dan het gevaar van rimpelig opdrogen bestaat.
In harsen bestaat tegenwoordig door het grote aantal kunstharsen, dat in de handel komt, een zeer grote keuze. Terwijl men vroeger voor witte lakverven steeds op standolie met weinig dammarhars aangewezen was, beschikt men tegenwoordig over absoluut kleurloze kunstharsen, die in zich de eigenschappen van standolie en hars vereenigen. Met deze kunstharsen is het zelfs mogelijk een lak te maken, waarmede men witte verf over kan lakken, namelijk de alkydharsen.
De belangrijkste groepen der kunstharsen zijn of uit fenol en formaldehyde opgebouwd of uit ftaalzuuranhydride en glycerine, in vele gevallen chemisch met vette oliën gecombineerd. Deze laatste soorten hoeven meestal slechts verdund te worden en met siccatief gemengd om een goede lak te leveren.
De fenol-formaldehyde-typen vormen met houtolie en lijnolie lakken, die zeer hard drogen, ze verkleuren echter alle in het geelachtige. Voor buitenwerk verkookt men deze kunstharsen met olie in een verhouding van 1 : 4, voor binnenwerk gewoonlijk in een verhouding van 1 : 2. De ftaalzuuranhydride-harsen worden vooral voor witte lakverven en voor licht gekleurde lakken gebruikt, die ingebrand moeten worden.
Het drogen van olieverven en olielakken wordt bespoedigd door siccatief; hier is men echter aan grenzen gebonden. Wanneer men te veel siccatief toevoegt begint de lak langzamer te drogen en in bepaalde gevallen wordt de lak in het geheel niet meer goed droog en blijft nakleven. De juiste hoeveelheid siccatief moet voor een bepaalde laksoort steeds door proeven bepaald worden. In het algemeen mag het gehalte aan het metaal, dat de droging veroorzaakt, bij lood niet hoger liggen dan 1%, bij mangaan niet hooger dan 0,5% en bij cobalt niet hooger dan 0,05%. Bij combinaties van de verschillende metalen liggen de optimale hoeveelheden nog lager. Bij de bekende combinatie loodmangaan mag men niet meer dan 0,5% lood en 0,1% mangaan nemen. In vele gevallen, wanneer het metaal aan bepaalde organische zuren gebonden is, komt men met nog minder uit.
De droogsnelheid wordt hiernaast bepaald door de verhouding van olie tot hars. Hoe meer olie, hoe vetter de lak is, hoe langzamer droogt de lak, hoe duurzamer is deze ook. Verder droogt een lak, die veel houtolie bevat, weer veel sneller dan een lijnolielak. De lakfabrikant heeft hier dus alle mogelijkheden zijn lak aan het doel waarvoor ze bestemd is aan te passen.
De glans van een lakverf hangt natuurlijk zeer sterk van de soort lak af, verder echter in zeer hoge mate van de verhouding van pigment tot lak. Grote hoeveelheden pigment doen de lakverf meer mat opdrogen, kleine hoeveelheden pigment beïnvloeden de glans minder en een lakverf met veel lak en weinig pigment droogt met een zeer hoge glans op. In het algemeen zal men bij het opbouwen van een glansverflaag een dergelijke vette lakverf als laatste laag toepassen.
Lakverf of Japanlak voor binnen no. 1. |
|
Pigment | 40 dl |
Bindmiddel | 60 dl |
Standolie | 60 dl |
Petroleumdestillaat | 12 dl |
Terpentijn | 25 dl |
Lood-cobaltsiccatief | 3 dl |
Lakverf of Japanlak voor binnen no. 2. |
|
Pigment | 47 dl |
Bindmiddel | 53 dl |
Lithopoon | 80 dl |
Zinkwit | 20 dl |
Standolie | 50 dl |
Dammarhars | 10 dl |
Terpentijnolie | 8 dl |
Petroleumdestillaat | 30 dl |
Cobaltsiccatief | 2 dl |
Lakverf of Japanlak voor binnen no. 3. |
|
Pigment | 34 dl |
Bindmiddel | 66 dl |
Kalk-hardhars | 20 dl |
Houtolie (Chin.) | 35 dl |
Lijnolie | 10 dl |
Petroleumdestillaat | 33 dl |
Siccatief (cobalt) | 2 dl |
Pigment | 65 dl |
Bindmiddel | 35 dl |
Lithopoon | 85 dl |
Krijt of zwaarspaat | 15 dl |
Kalk-hardhars | 8 dl |
Lijnolie | 7 dl |
Chin.houtolie | 8 dl |
Gekookt bij 270℃ en verdund met: | |
Petroleumdestillaat | 58 dl |
Lood-cobaltsiccatief | 2 dl |
Pigment | 65 dl |
Bindmiddel | 35 dl |
Lithopoon | 80 dl |
Zinkwit | 5 dl |
Krijt of zwaarspaat | 15 dl |
Lijnolie | 30 dl |
Geblazen lijnolie | 6 dl |
Kalk-hardhars | 4 dl |
Petroleumdestillaat | 57 dl |
Lood-cobalt-mangaansiccat. | 3 dl |
In ons land moeten we in de eerste plaats met bijna voortdurend hoge vochtigheid van de lucht rekenen. Het is dus geen toeval dat het koken van standolie voor het eerst in ons land uitgevoerd werd. Immers door het koken tot standolie wordt de fout van lijnolieverf-lagen, zeer veel water op te nemen, verregaand verbeterd. Zo zal dus de Nederlandsche schilder de grote hoeveelheden gewone gekookte olie van de buitenlandse voorschriften geheel of gedeeltelijk door standolie met terpentijnolie moeten vervangen. Een typisch voorbeeld van de moeilijkheden die het klimaat aan het schilderwerk kan bezorgen, biedt Canada. Hier is in de winter het verschil van de dag- en nachttemperatuur ontzaglijk groot, samengaande met een grote droogte. Hier voegt men aan de buitenverf zeer grote hoeveelheden vistraan toe, die de verflaag zacht en elastisch houdt. In ons klimaat zou zo'n verf in het geheel niet drogen.
Naast het bindmiddel speelt ook het pigment een grote rol en op dit punt is het aan te bevelen, de buitenlandse recepten eens onder de loupe te nemen. Het is toch wel gebleken, dat zuiver onversneden loodwit niet steeds de beste resultaten geeft. Zelfs het toevoegen van gewoon krijtwit was in vele gevallen een verbetering. Ook bij mengsels als silica en vooral ook het vezelachtige asbestpoeder kunnen een verflaag verbeteren.
Een mengsel van loodwit, zinkwit en kleine hoeveelheden titaanwit of lithopone, eventueel nog gemengd met kleine hoeveelheden asbestpoeder of andere vulstoffen schijnen gemiddeld de beste resultaten te geven. Hier helpt alleen zelf proeven te nemen en kleine proefvakjes enige jaren te observeren. (*het gebruik van asbest is tegenwoordig niet meer toegestaan)
Pigment | 65 dl |
Bindmiddel | 35 dl |
- Het pigment bestaat uit: | |
Loodwit | 70 dl |
Zinkwit | 20 dl |
Krijt of asbestpoeder | 10 dl |
Loodwit | 40 dl |
Titaanwit | 20 dl |
Zinkwit | 25 dl |
Silica of asbestpoeder | 15 dl |
- Het bindmiddel bestaat uit: | |
Rauwe lijnolie | 80 dl |
Standolie | 10 dl |
Petroleumdestillaat | 5 dl |
Siccatief | 5 dl |
Gewoonlijk gaat men ook hier van dik in olie gemalen loodwit uit en mengt dit met een behoorlijke hoeveelheid standolie en verdunt tot strijkbaar met terpentijnolie.
Terwijl loodwit met standolie voor het maken van licht gekleurde buitenverven de voorkeur verdient, beschikt men in de kopergroenen nog over een pigment, dat met standolie een buitengewoon goede groene buitenverf levert.
Voor de fabricatie van zwarte moffellak wordt eerst een hoeveelheid lijnolie met droogstoffen als loodglit, menie en bruinsteen zolang gekookt tot de olie bijna gaat gelatineren. Dit proces duurt bij 220℃ tot 250℃ tot 5 uren en langer. De droogstoffen worden langzamerhand toegevoegd, het mangaan het laatst. Bij de hete massa voegt men nu stearinepek of andere peksoorten en verhit weer gedurende enige uren tot het mengsel volkomen homogeen is. Hierna wordt de smelt na afkoelen op ongeveer 150℃ verdund met lichte teerolie, white spirit en petroleumdestillaat tot de lak bij gewone temperatuur de juiste consistentie heeft. Hoe ver men verdunt hangt er van af of de moffellak gespoten, gedompeld of met de kwast opgestreken wordt. Hierna wordt door een doek gezeefd en in een tank laat men de onzuiverheden bezinken.
Bij het koken voegt men ook vaak nog een kleine hoeveelheid zuiver Berlijns blauw toe.
Recept no. 1. | |
Gilsoniet | 100 dl |
Manjak | 10 dl |
Lijnolie | 80 dl |
Ombra (gebrand) | 5 dl |
Petroleumdestillaat | 130 dl |
Teerolie | 130 dl |
Inbranden bij 150℃ gedurende 4 uren. |
Recept no. 2. | |
Stearinepek | 100 dl |
Colophonium | 20 dl |
Lijnolie | 400 dl |
Loodglit | 24 dl |
Bruinsteen | 2 dl |
Petroleumdestillaat | 160 dl |
Teerolie | 320 dl |
Inbranden bij 150℃ gedurende 4 uren. |
Recept no. 1. | |
Geprepareerd pek | 37,5 dl |
Gekookte lijnolie | 31,5 dl |
Petroleum | 12,5 dl |
White spirit | 18,5 dl |
Inbranden bij 180℃ |
Recept no. 2. | |
Stearinepek | dl |
Asfalt | dl |
Gekookte lijnolie | dl |
Terpentijnolie | dl |
White spirit | dl |
Inbranden bij 120℃ |
Asfalt | 100 dl |
Gekookte lijnolie | 32 dl |
Menie | 2 dl |
Bruinsteen | 1 dl |
White spirit | 160 dl |
of: | |
Asfalt | 100 dl |
Gekookte lijnolie | 16 dl |
White spirit | 100 dl |
Asfalt | 100 dl |
Donker colophonium | 80 dl |
Loodglit | 2 dl |
Bruinsteen | 1 dl |
White spirit | 150 dl |
of: | |
Asfalt | 30 dl |
Donker colophonium | 100 dl |
Kalkhydraat | 4 dl |
Gekookte lijnolie | 24 dl |
Loodglit | 2 dl |
Bruinsteen | 1 dl |
White spirit | 240 dl |
Als menglak kan men lakken gebruiken, die harsen bevatten die geheel of bijna geheel zuurvrij zijn. Zure lakken veroorzaken dik en onbruikbaar worden van de verf.
Een menglak kan bestaan uit: | |
Albertol | 13 dl |
Houtolie (Chin.) | 45 dl |
Nafta | 42 dl |
of: | |
Glycerine-ftaalzuur | |
lijnolievetzuur kunsthars | 42,5 dl |
Nafta | 52,5 dl |
Pine-oil | 5,0 dl |
of: | |
Men smelt eerst te zamen: | |
Zuivere fenolhars (100-pcts) | 25 dl |
Esterhars | 71 dl |
Hars (colophonium) | 4 dl |
De lak wordt dan gemaakt door 19,1% van dit hars mengsel met 23% Chineesche houtolie en 12% geblazen lijnolie tot op 260 à 280℃ te verhitten.
Men laat dan tot 150℃ afkoelen en verdunt met 37,1% petroleumdestillaat, 2,8% xylol en 6% terpentijnolie.
Krijt, fijn gemalen | 1000 dl |
China-clay | 520 dl |
Gemalen lijm | 60 dl |
Gips | 80 dl |
Triethanolaminelinoleaat | 6 dl |
Beenderlijm | 100 dl |
Water | 320 dl |
Lak | 160 dl |
Petroleumdestillaat | 40 dl |
Natriumorthofenylfenolaat | 1 dl |
Natronwaterglas | 40 dl |
Kaliwaterglas | 25 dl |
Gemalen asbest | 15 dl |
Pigment, sterk dekkend en bestand tegen alkali | 20 dl |
Voor het gebruik wordt de verf met water verdund. |
Cementwaterverf |
|
Witte portlandcement | 50 dl |
Gips | 5 dl |
Calciumchloride | 4½ dl |
Kalkhydraat | ½ dl |
Caseïne | 10 dl |
Kalk | 10 dl |
Krijtwit | 60 dl |
China-clay | 10 dl |
Pigment | 10 dl |
Kort voor het gebruik wordt het poeder met water aangemaakt. |
Krijtwit | 55 dl |
Porceleinaarde (China-clay) | 15 dl |
Dextrine | 2 dl |
Caseïne | 12 dl |
Kalk (gebluste) | 15 dl |
Trinatriumfosfaat | 1 dl |
Sublimaat | 0,06 dl |
Houtolie | 10-15 dl |
Lijnolie | 5-10 dl |
Terpentijnolie | 10-20 dl |
Manillacopal | 5-10 dl |
Spiritus | 50-70 dl |
Ethylacetaat | 30-50 dl |
Caseïne | 100 dl |
Ureum | 34 dl |
Hexamethyleentetramine | 21 dl |
Litohpoon | 695 dl |
Zinkwit | 100 dl |
Kalk | 50 dl |
Triethanolaminelinoleaat | 3 dl |
Lijm | 50 dl |
Water | 160 dl |
Olielak | 80 dl |
Carbolzuur | 2 dl |
Chineese houtolie | 240 dl |
Standolie | 24 dl |
Cumaronhars | 88 dl |
Colophonium | 12 dl |
Dan in de hete olie het hars en de standolie oplossen. Verdund wordt met de nodige hoeveelheid petroleumdestillaat. Tenslotte voegt men siccatief toe.
Schellak (arseenvrij) | 40 dl |
Alcohol | 65 dl |
Isopropylacetaat | 25 dl |
of: | |
Copal | 6 dl |
Isopropylalcohol | 12 dl |
Isopropylacetaat | 2 dl |
Guttapercha | 60 dl |
Pigment | 40 dl |
Nafta | zie tekst |
Zilverjodide | 5 dl |
Kwikjodide | 1 dl |
Blauwviolet | |
Vaseline | 5 dl |
Paraffine | 12 dl |
Benzine | 175 dl |
Calciumsalicylaat | 5 dl |
Donkergroen | |
Vaseline | 5 dl |
Paraffine | 12 dl |
Benzine | 175 dl |
Anthraceen | 5 dl |
Lichtgroen | |
Cellulose-acetaat | 20 dl |
Chloroform | 300 dl |
Vaseline | 6-20 dl |
Kaliumuranylsulfaat, zeer fijn gepoederd |
10-30 dl |
Violet | |
Ongebluste kalk | 2000 dl |
Zwavel | 600 dl |
Stijfsel | 200 dl |
½-pcts oplossing van bismutnitraat |
100 dl |
Kaliumchloride | 15 dl |
Natriumchloride | 15 dl |
Groenblauw | |
Strontiumhydraat | 207 dl |
Zwavel | 80 dl |
Lithiumsulfaat | 10 dl |
0,3-pcts bismutsol | 100 dl |
Rood | |
Bariumoxide | 400 dl |
Zwavel | 90 dl |
Lithiumfosfaat | 7 dl |
0,4-pcts alcoholische kopernitraatoplossing |
35 dl |
Geel | |
Strontiumcarbonaat | 1000 dl |
Zwavel | 300 dl |
Soda | 20 dl |
Natriumchloride | 5 dl |
Mangaanchloride | 2 dl |
Al deze lichtgevende verven moeten eerst belicht worden. Alleen die verven, die met zinksulfide en radium gemaakt worden, geven steeds licht, ook na lange perioden in het donker geweest te zijn.
Colophonium W.W. | 200 dl |
Marmerkalkhydraat | 16 dl |
Loodacetaat | 16 dl |
Houtolie | 64 dl |
Mangaanboraat | 2 dl |
Hiernaast mengt men 25 dl krijtwit en 50 dl gebluste kalk met 56 dl water tot een gladde brij, hierna voegt men de caseïne-oplossing bij de kalkmelk. Kort voor het gebruik mengt men nog een oplossing van 3 dl formaline in 24 dl water met de witkalk. De gereed gemaakte hoeveelheid moet op dezelfde dag verwerkt worden.
Men kan gewone witkalk ook sneller drogend maken door op de kalk berekend 5 tot 10 % suiker toe te voegen.
Geslibd krijtwit | 86 dl |
China-clay | 10 dl |
Huidlijm | 4 dl |
Bij het gebruik van lijm in poeder kan men de bestanddelen mengen en men kan voor het gebruik door aanroeren met heet water de lijmverf gereed maken.
Recept no. 1. | |
Benzol | 400 dl |
Ethylacetaat | 240 dl |
Butylacetaat | 160 dl |
Paraffine | 40 dl |
Nitrocellulose | 1 dl |
Recept no. 2. | |
Benzol | 24 dl |
Spiritus | 16 dl |
Paraffine | 1 dl |
Recept no. 3. | |
Benzol | 50 dl |
Methylalcohol | 25 dl |
Aceton | 15 dl |
Benzine | 10 dl |
Paraffine | 3 dl |
Recept no. 4. | |
Benzine | 50 dl |
Benzol | 15 dl |
Aceton | 35 dl |
Paraffine | 3 dl |
Recept no. 5. | |
Trinatriumfosfaat | 10 dl |
Heet water | 90 dl |
of: | |
Natriummetasilicaat | 10 dl |
Heet water | 90 dl |
In een olielak zorgt de hars voor de nodige hardheid en de olie voor de elasticiteit: het is duidelijk dat de verhouding van deze beide hoofdbestanddelen dus van de gewenste eigenschappen afhangt. Hoe meer olie in een lak, hoe zachter blijft de lak, doch ook hoe elastischer. Op een ondergrond, die bijvoorbeeld onder de invloed van warmte sterk krimpt en zich uitzet, moet de lak dus zo elastisch zijn dat ze de bewegingen van de ondergrond kan volgen zonder te barsten. Hiernaast hangt de elasticiteit ook van de soort van de gebruikte hars af. Bepaalde soorten kopal leveren zeer elastische lakken, die toch hard worden.
In veel lakken, vooral met houtolie gecombineerd, wordt een veresterd colophonium gebruikt. Hier zijn de harszuren van het colophonium met glycerine geneutraliseerd. Hierdoor is de gewone hars harder en minder kleverig geworden en daar de zuren verdwenen zijn kan de lak met basische pigmenten gemengd worden zonder te verdikken. Voor zeer goedkope lakken neemt men soms een colophonium dat met kalk gehard en geneutraliseerd wordt. Deze kalk-hardhars wordt echter door water reeds ontleed, zodat dergelijke lakken bij vochtig weer wit worden.
Colophonium | 100 dl |
Marmerkalkhydraat | 7 dl |
Colophonium W.W. | 100 dl |
Marmerkalkhydraat | 7 dl |
Colophonium | 50 dl |
Houtolie | 200 dl |
Marmerkalkhydraat | 2 dl |
In beide lakrecepten voor vette en halfvette harslak kan men een deel van de houtolie door lijnolie vervangen. Het stoken van de lak wordt hierdoor ook volgens de Amerikaanse methode minder gevaarlijk. Naarmate men meer lijnolie neemt, is de kans dat het kooksel gelatineert geringer. Neemt men geen lijnolie doch standolie, dan is de kwaliteit van de lak toch nog zeer goed.
Bij de Amerikaanse stookmethode wordt de hars met de houtolie zeer snel op hoge temperatuur verhit en zo snel weer van het vuur weggenomen, dat de olie in deze korten tijd niet gelatineert. Door onmiddellijk het loodglit en eventueel iets lijnolie of hars toe te voegen, brengt men de temperatuur dan vlug onder de gelatineertemperatuur. In Europa verhit men gewoonlijk op niet zulke hoge temperaturen en hiervoor langer, waardoor het gevaar van een plotseling stollen van de lakmassa minder groot is. De juiste verhouding van de bestanddelen speelt hierbij dan een grote rol.
Verder kan men de houtolie te voren prepareren, zodanig dat ze niet meer gelatineert. Een zekere methode is die, waarbij men eerst een kleine portie houtolie met ongeveer 2 dl lijnolie mengt en dit mengsel dik kookt bij 260℃ tot 280℃. Van dit dikgekookte oliemengsel neemt men dan een deel en mengt dit in een verhouding van 1 : 1 met rauwe houtolie. Dit mengsel wordt dan weer dik gekookt. Zo gaat men verder en heeft tenslotte vrijwel zuivere dikgekookte houtolie. Deze olie kan men dan zonder gevaar tot lakken verwerken.
Chinese houtolie | 160 dl |
25-pcts fenolhars | 100 dl |
Harsester | 100 dl |
Houtolie | 340 dl |
Looglit | 5 dl |
Standolie | 60 dl |
Mangaanresinaat | 3 dl |
Lakbenzine | 480 dl |
Harsester | 40 dl |
Houtolie | 72 dl |
Standolie | 8 dl |
Loodglit | 1 dl |
Mangaanacetaat | 0,25 dl |
Cobaltacetaat | 0,06 dl |
Terpentijnolie | 40 dl |
White spirit | 80 dl |
Harsester | 40 dl |
Houtolie | 120 dl |
Standolie | 120 dl |
Loodglit | 3 dl |
Mangaanacetaat | 0,5 dl |
Cobaltacetaat | 0,1 dl |
Terpentijnolie | 175 dl |
Lakbenzine | 80 dl |
Naast deze Amerikaanse methode kan men dezelfde lak ook maken door terstond alle standolie toe te voegen en dan tot 270 à 275℃ zolang te verhitten tot de houtolie voldoende dik geworden is. Hierna lost men de siccatieven op, laat afkoelen en verdunt. Hierbij kan men in de plaats van loodglit en de acetaten ook de linoleaten of resinaten nemen, die gemakelijker oplossen.
Albertol 209L | 80 dl |
Albertol 111L | 20 dl |
Houtolie | 80 dl |
Het Albertol 209L wordt met de houtolie op 280℃ verhit. Men houdt de temperatuur zolang hoog tot een druppel na afkoeling geheel vast wordt. Hierna wordt de smelt met het Albertol 111L afgekoeld. Het lood- en cobaltresinaat worden opgelost en na afkoelen op 150℃ verdunt men met de gewenste hoeveelheid oplosmiddel.
Albertol 111 | 100 dl |
Standolie | 100 dl |
Houtolie (dik) | 60 dl |
Cobalt (als siccatief) | 60 dl |
Oplosmiddel | 100-150 dl |
Recept no. 1. | |
Albertol 111L | 100 dl |
Standolie | 90 dl |
Dikgekookte houtolie | 30 dl |
Cobalt | 0,12 dl |
Verdunning | 100-150 dl |
Albertol 111L | 100 dl |
Dikgekookte houtolie | 100 dl |
Cobalt | 0,1 dl |
Verdunning | 125-175 dl |
Albertol 209L | 100 dl |
Lijnolie | dl |
Standolie (middel) | dl |
Houtolie (dikgekookt) | dl |
Cobaltsiccatief (1,6%) | dl |
Lakbenzine | 300 dl |
Hierna voegt men de standolie en de dikke houtolie toe en verhit tot op 200-220℃, zolang tot weer bij het verdunnen op de hierboven beschreven wijze het proefje geheel helder blijft. Tenslotte laat men afkoelen, en voegt het siccatief en het oplosmiddel toe.
Albertol 111L | 100 dl |
Houtolie | 240 dl |
Colophonium W.W. | 100 dl |
Lijnolie | 100 dl |
Cobaltacetaat | 16 dl |
White spirit | 280 dl |
Colophonium W.W. | 100 dl |
Lijnolie | 100 dl |
Mangaanacetaat | 16 dl |
White spirit | 280 dl |
Colophonium | 100 dl |
Loodglit | 6 dl |
Bruinsteen | |
of mangaanoxydehydraat | 2 dl |
Geblazen lijnolie | 300 dl |
Albertol 111L | 100 dl |
Voor het maken van geblazen lijnolie verwarmt men de olie op 110-150℃ en blaast hierin lucht, het beste door een buis met vele kleine openingen, zodat de lucht innig met de olie in aanraking komt. Men blaast tot de olie zo dik is als middelstandolie.
Chin. houtolie | 100 dl |
Cumaronhars | 100 dl |
Cobaltlinoleaat | 1/2 dl |
White spirit | 225 dl |
Kalk-hardhars | 10 dl |
Stearinepek | 30 dl |
Asfalt | 30 dl |
Steenkoolteer | 10 dl |
Benzol | 100 dl |
Lichte naphta | 20 dl |
Cumaronhars | 100 dl |
Xylol | 40 dl |
Naphta | 120 dl |
Venetiaanse terpentijn | 5 dl |
Gebleekte schellak | 11 dl |
Spiritus | 35 dl |
Colophonium | 65 dl |
Ceresine | 5 dl |
Japanwas | 5 dl |
Pigment | 25 dl |
Spiritus | 2 dl |
Celluloïdafval | 10 | dl | |
Acetonvervangmiddel | 30 | dl | |
Spiritus | 10 | dl | |
Zwaarspaat | 10 | dl | |
Pigment | 20 | dl | |
Colophonium | 1-3 | dl |
Celluloïdafval | 20 | dl | |
Aceton (E13) | 50 | dl | |
Spiritus | 20 | dl | |
Butylalcohol | 8 | dl | |
Zaponkleurstof | 2 | dl |
Gelatine | 27 | dl | |
Water | dl | ||
Glycerine | 10 | dl | |
Kleurstof (oplosbaar in water) | 2 | dl | |
Water | 18 | dl | |
p-Oxybenzoë-ester | 0 | ,3 | dl |
Gebleekte schellak | 20 dl |
Sandarak | 38 dl |
Manillacopal | 32 dl |
Colophonium W.W. | 10 dl |
Spiritus | 125 dl | Tetrachloorkoolstof | 30 dl |
Elemi-hars | 50 dl |
Colophonium | 45 dl |
Sandarak | 30 dl |
Schellak | 5 dl |
Ricinusolie | 12 dl |
Spiritus | 860 dl |
Mastik | 6 dl |
Colophonium | 12 dl |
Sandarak | 25 dl |
Kalk-hardhars | 1 dl |
Venetiaanse terpentijn | 25 dl |
Spiritus | 75 dl |
Sandarak | 78 dl |
Elemi-hars | 31 dl |
Mastik | 98 dl |
Ricinusolie | 48 dl |
Venetiaanse terpentijn | 20 dl |
Spiritus | 980 dl |
Borax | 20 dl |
Schellak | 60 dl |
Water | 160 dl |
Gebleekte schellak | 24 dl |
Glycerine | 5 dl |
Gallipot | 5 dl |
Spiritus | 45 dl |
Ether | 21 dl |
Accaroidhars (rood) | 35 dl |
en | |
Manillacopal | 34 dl |
Spiritus | 66 dl |
Nitrocellulose | 100 dl |
Ricinusolie | 250 dl |
Amylacetaat | 400 dl |
Magnesiumcarbonaat | 2 dl |
Methylalcohol | 600 dl |
Sandarak | 5 dl |
Venetiaanse terpentijn | 3 dl |
Spiritus | 15 dl |
Siccatief | 24 dl |
Terpentijn | 40 dl |
Lijnolie | 80 dl |
Kwartsmeel | 250 dl |
Gemalen asbest | 150 dl |
Voor het gebruik verdunt men de poriënvuller met terpentijnolie of petroleumdestillaat en brengt het met een kwast op. Na ongeveer 20 min wrijft men de overmaat met een lap dwars op de houtnerf weg en laat dan goed drogen.
Voor de benzolbeitsen lost men een anilinekleurstof, die in vet oplosbaar is, in benzol op. De concentratie wisselt van ½ tot 10 %, afhankelijk van de tint die men wil bereiken. Voor de spiritus- en waterbeitsen neemt men de kleurstoffen die hierin oplosbaar zijn.
Na het beitsen wordt het hout dikwijls nageschuurd en dan met een poriënvuiler behandeld. Deze wordt met een pigment zo precies mogelijk op kleur gemaakt. Na de poriënvuller komt een laag slijplak, hierna een schellaklaag om te verhinderen dat de kleurstoffen doorslaan. Op de schellaklaag brengt men dan een of meer lagen blanke lak op, waarvan de soort en de kwaliteit van de prijs van het werk afhangen. De laatste laklaag kan glanzend of dof zijn, kan eventueel ook gepolijst worden.
Men kan hout ook met olielakken afwerken. Dit duurt door de lange droging zeer lang en de olielakken zijn bijna alle meer of minder sterk geel gekleurd, waardoor het uiterlijk van het hout steeds veranderd wordt. Ook is olielak nooit zo doorschijnend als nitrolak en de houtnerf komt dus niet zo fraai te voorschijn.
Indien een mat oppervlak gewenst wordt voegt men aan de olie- of nitrolak een hoeveelheid matpasta toe, die men verkrijgt door aluminiumstearaat of palmitaat met de juiste hoeveelheid oplosmiddel te laten zwellen.
Bij het fabriceren van waterbeitsen gaat men uit van zure kleurstoffen, die ieder apart in water opgelost worden: de oplossing wordt dan gefiltreerd. Door de zuivere oplossingen te mengen kan men dan iedere tussenkleur maken. Het moeilijke afwegen van kleine hoeveelheden valt dan weg. Het is bovendien onmogelijk voor een bepaalde tint een vast recept op te geven, daar de kleur van de soort van het hout afhangt. Bovendien wisselen de eigenschappen van de kleurstoffen, zodat men de kleurstoffen van verschillende fabrieken niet door elkander kan gebruiken. Gebruikt worden in het algemeen nigrosine, azo-rood, azo-oranje, indolblauwgroen, croceïnescharlaken, tartrazine, pyrotinerood, azinblauw en azinviolet.
Voor spiritusbeitsen neemt men in spiritus oplosbaar nigrosine, Bismarckbruin, basisch fuchsine, malachietgroen, auramine, enz. Benzol- en terpentijnoliebeitsen maakt men met de Soedan-kleurstoffen. Door de kleurstofoplossingen aan een spiritus- of olie lak toe te voegen verkrijgt men een lakbeits. In ieder geval maakt men van een beits een kleine hoeveelheid en probeert op een stukje hout hoe de kleur wordt. Alleen hierdoor kan men zich onaangename verrassingen besparen.
De verhouding van was tot kleurstof kan men geheel willekeurig kiezen en hangt af van de gewenste kleur. Hoe donkerder men het hout wil beitsen hoe meer kleurstof men neemt. Door toevoegen van enige procenten sterke ammoniak dringt de beits beter in het hout en de kleur wordt voller en warmer.
Naast deze gewone bruine beits kan men wasbeitsen in iedere kleur maken door aan de wasoplossing een oplossing van een anilinekleurstof toe te voegen.
Voor het verkrijgen van een waslaag die bijzonder hard is, kan men de bijenwas door kunstwassen vervangen. Er komen verzeepbare kunstwassen met een smeltpunt van ongeveer 80° C in den handel. Een zeer goede wasoplossing verkrijgt men door 50 g I.G. was E met 20 g potas te verzeepen. Men voegt 1O g Lanettewas toe en verdunt zover als nodig is. Deze was oplossing kan men dan als boven met de kleurstofoplossingen mengen.
Wanneer deze kleur nog niet voldoende intensief is kan men met een gewone kleurstofoplossing nabehandelen en ten slotte met een verzeepte wasoplossing nawassen en tot glans brengen. De ontwikkelde kleur hangt natuurlijk steeds nog van de soort van het verwerkte hout af. De volgende recepten dienen hoofdzakelijk ter oriëntatie. Wanneer men van de verschillende looistoffen en metaalzouten zuivere oplossingen maakt, kan men door mengen en opstrijken op een proefplankje zeer gemakkelijk vaststellen, welke combinatie de gewenschte tint ontwikkelt. De aangegeven hoeveelheden worden alle in 1 L warm water opgelost.
Donkerbruin | |
Pyrogalluszuur | 40 g |
Koperchloride | 8dl |
Middel donkerbruin | |
Pyrogalluszuur | 20 dl |
Koperchloride | 4 dl |
Lichtbruin | |
Pyrogalluszuur | 10 g |
Tannine | 10 dl |
Zeer lichtbruin | |
Pyrogalluszuur | 5 g |
Tannine | 5 dl |
Zwart | |
Pyrocatechine | 40 g |
IJzerchloride (ferri) | 60dl |
Lichtgrijs | |
Pyrocatechine | 10 dl |
Koperchloride | 2 dl |
Lichtgroen | |
Pyrocatechine | 10 dl |
Pyrogalluszuur | 10 dl |
Grijsbruin | |
Pyrocatechine | 10 dl |
IJzerchloride | 1 dl |
De waterbeitsen hebben alle de onaangename eigenschap het hout ruw te maken, daar het zachte hout zwelt. Dit kan men verhinderen door de in water oplosbare kleurstof in de viervoudige hoeveelheid glycol op te lossen. Dit moet op een waterbad geschieden. Nadat alles opgelost is verdunt men met methylalcohol.
Gilsoniet | 2 dl |
Terpentijnolie | 20 dl |
Oplossing no. 1. | |
Kopersulfaat | 12½ dl |
Kaliumchloraat | 12½ dl |
Water | 100 dl |
Oplossing no. 2. | |
Aniline | 15 dl |
Sterk zoutzuur | 18 dl |
Water | 100 dl |
Nigrosine | 16 dl |
Oxaalzuur | 7 dl |
Water | 640 dl |
Creosootolie | 1 dl |
Petroleum | 1 dl |
Zware teerolie | 80-90 dl |
Stearinepek | 20-10 dl |
Zware teerolie | 90 dl |
Ruwe kresol | 10 dl |
Hiernaast lost men in 100 l zacht water 10 kg azingroen op en voegt deze kleurstofoplossing bii de zeepoplossing. Door goed roeren mengt men de oplossingen en laat het mengsel tot 50° C afkoelen. Bij de oplossing voegt men nu zoveel van een 10-pcts aluinoplossing tot geen neerslag meer gevormd wordt. Het neerslag wordt nu op een dichte witte doek verzameld, men laat afdruipen en perst het water zo goed mogelijk af. De kleurmassa wordt nu gedroogd en na het drogen gemalen.
De droge kleurstof wordt in teerolie opgelost. Men maakt eerst een sterke oplossing door bijvoorbeeld 20 kg kleur in 50 kg teerolie op te lossen, hiertoe moet men tot 100°-105℃ verwarmen. Na het afkoelen kan men dan met zoveel teerolie verdunnen tot het verkregen groene carbolineum juist nog voldoende sterk gekleurd is.
Deze kleur is tamelijk lichtecht. Door een anilinekleurstof die in vet oplosbaar is onmiddellijk in de teerolie op te lossen, verkrijgt men een groen carbolineum, dat aanmerkelijk minder lichtecht is.
Hiernaast lost men 10 kg azingroen in 100 l condenswater op en voegt de kleurstofoplossing bij de zeep. Na goed omroeren laat men de oplossing tot 50℃ afkoelen en voegt dan een 10-pcts aluinoplossing toe tot geen neerslag meer ontstaat. Het neerslag filtreert men in een linnen doek, perst af en laat drogen. Door andere kleurstoffen te nemen kan men ook anders gekleurde resinaatkleuren maken.
Donker chromaatgroen | 3 tl |
Van Dijk-bruin | 2 tl |
Terpentijnolie | ½ theelepel |
Lijnolie | ½ theelepel |
Siccatief | een paar druppels |
Nitrocellulose | 15-20 dl |
Harsester | 5-9 dl |
Ricinusolie | 1-5 dl |
Houtmeel | 15-30 dl |
Mastiek | 10 dl |
Amylacetaat | 90 dl |
of: | |
Celluloid | 10 dl |
Amylacetaat | 90 dl |
Caseïne | 50 dl |
Natriumhydroxyde | 4 dl |
Water | 170 dl |
Lijnolievetzuur | 2 dl |
Triethanolamine | 2 dl |
De eerste berichten over de kunst van het lakken vinden we onder keizer Jimnu in de jaren van 560 tot 581 voor Chr. En in het jaar 292 voor Chr. was Mitsu-ne-no de chef van het keizerlijke lakinstituut. De bekende rode Japanse lak werd in het jaar 673 uitgevonden, terwijl de bekende in rode en zwarte lak gesneden lakdoezen uit China in Japan ingevoerd werden ongeveer in de 16e eeuw. Onder keizer Go-Noezei bloeide de kunst van het lakken enorm op en van die tijd tot tegenwoordig wordt in Japan nog precies volgens dezelfde methode het fraaiste lakwerk uitgevoerd.
Het aantal bewerkingen voor het maken van het echte ]apanse lakwerk is enorm groot. Men brengt dunne laklaagjes op en na het drogen wordt ieder laagje met houtskoolpoeder of tripel glad geslepen. De bewerking wordt net zo vaak herhaald tot het oppervlak voldoende glad is.
De gebruikte echte Japanse lak is een zuiver natuurproduct. Het bestaat uit het sap van de lakboom, Rhus vernicifera, dat gewonnen wordt door in de stam van de boom horizontale kerven aan te brengen. Het sap is in het begin melkwit, wordt aan de lucht langzamerhand bruin en moet ook zo spoedig mogelijk ingezameld worden. Het melksap wordt dan eerst door een bepaalde soort dik papier gefiltreerd, om verontreinigingen te verwijderen, waarna men het in lage schalen aan de lucht laat staan. Hierbij verdampt het grootste deel van het water, dat het sap bevat en de lak wordt taaier en elastischer. Voor het maken van zwarte lak moet het product voortdurend omgeroerd worden.
De lak droogt nu nog mat op; hierom wordt ijzerhoudend water toegevoegd. De lak zelf droogt zeer langzaam en alleen in lucht van een bepaalde vochtigheidsgraad bij niet te hoge temperatuur. Het allerfijnste lakwerk schijnt op schepen op zee gemaakt te worden, om op deze wijze het stoffig worden te verhinderen.
Terwijl men dus in Azië sinds onheuglijke tijden over een uitstekend onovertrefbaar natuurlijk materiaal beschikte, was men in Europa minder gelukkig. Hier en daar wordt er beweerd, dat de Grieksche schilder Appelles ongeveer 400 jaar voor Chr. reeds over een soort vernis beschikte, zeker is dat pas in de 12e eeuw de monnik Theophilus voorschriften voor de bereiding van lijnolievernis opgaf. Ook is het zeker dat de grote vioolbouwers Stradivarius en Amati zulke goede lakken maakten, waarvan de prachtige toon van hun instrumenten in hoge mate afhing.
Waarschijnlijk hebben we hier in West-Europa voor het eerst echte lak in de vorm van het Japanse lakwerk leren kennen en nadat men schellak, Sandarac, colophonium en lijnolie ter beschikking kreeg, trachtte men ook de eigen gebruiksvoorwerpen te lakken. In de 17e eeuw vinden we een boek, dat niet alleen recepten voor spirituslakken, doch ook reeds voor echte vette lakken, lijnolielakken, opgeeft. Ook vele meubelen uit deze tijd dragen reeds de sporen van olielakken.
Het eerste lakwerk werd in ons land uitgevoerd en was een imitatie van het Japanse. De gebruikte lak werd door een schilder in Rotterdam gemaakt, die zijn methode lange tijd absoluut geheim gehouden heeft.
De voorwerpen, gewoonlijk dozen, werden eerst een paar maal gelakt en iedere laag werd zorgvuldig gedroogd. In de laatste nog kleverige laag legde men dan figuren van paarlemoer. Deze figuren werden uit dunne plaatjes uitgezaagd. Figuren, die dikwijls herhaald werden, werden uitgestanst. Hierna werd het voorwerp bij hogere temperatuur gedroogd, waardoor de ondergrond en ook het paarlemoer gelijkmatig hard werden. Dan werd het geheel enige keren overgelakt en werden telkens de hoogste plaatsen, dus waar het paarlemoer zat, afgeslepen. Tenslotte bleven dus van het paarlemoer slechts uiterst dunne laagjes over, terwijl de tussenruimte geheel met lak opgevuld was. Wanneer het oppervlak dan geheel glad was, werd gepolijst. Verder werd ook met bladgoud of met goudpoeder verguld, waarbij men het vergulde dan dikwijls verhoogd liet staan, dus in relief. Het is duidelijk, dat men volgens deze methode, die in principe dezelfde is als in Japan, ook even fraai werk kon leveren. De duurzaamheid was minder goed, daar men niet over de niet te evenaren Japanse lak beschikte.
Hierna begon men in Engeland gelakte artikelen in het groot te fabriceeren, die onder de naam Japanned goods in de handel kwamen. Weer later begon men ook in Duitsland met gelakte dozen, die ook gedeeltelijk zeer fraai uitgevoerd werden.
De stijgende behoeften van het volk waren de oorzaak dat steeds grotere hoeveelheden lak verwerkt moesten worden en nu begint de tijd waarin het maken van lak het werk van bepaalde fabrieken wordt. De handwerkslieden, kastenmakers en draaiers, kunnen de lak niet meer zelf in voldoende hoeveelheden maken en van 1790 tot 1830 ontstaan in de verschillende landen lakfabrieken.
De Engelsche lakfabrieken waren de eerste, die er in slaagden de kwaliteit van hun producten tot het hoogste op te voeren en dientengevolge was tot voor betrekkelijk korte tijd de naam Engelsche lak gelijkluidend met eerste kwaliteit. Tegenwoordig beschikt ook ons land over lakfabrieken, waarvan hun producten die van de Engelse lakfabrieken minstens evenaren.
Terwijl de harsen die in spiritus oplosbaar zijn, bij gewone temperatuur in een eenvoudig rolvat of in een eenvoudige kuip met roerder opgelost kunnen worden, is voor het oplossen van de meeste harsen in lijnolie een vrij moeilijke bewerking, het uitsmelten, noodzakelijk. Gewoon colophonium lost zonder meer in lijnolie op, ook nog de hieruit gemaakte harsester en kalkhars. Deze lakken zijn echter minderwaardig en blijven na het drogen kleverig. De harde natuurlijke harsen, die zolang in de grond gelegen hebben dat ze minder goed oplosbaar of geheel onoplosbaar geworden zijn, moeten eerst op hoge temperatuur verhit worden voor men ze met lijnolie samen kan smelten.
Deze fossiele harsen, waartoe het bekende barnsteen en de verschillende copalsoorten behoren, bestaan uit zulke grote moleculen, dat ze niet meer in olie oplossen. Men moet zich voorstellen, dat gedurende de duizenden en tienduizenden jaren de oorspronkelijke moleculen, zoals we ze nu nog in gewone dennenhars hebben, samengegroeid zijn tot ontzaglijk grote moleculen. We kennen ook bepaalde copallen, die we in alle tussentoestanden vinden; de jonge zijn goed in spiritus oplosbaar, de minder jonge lossen niet meer geheel op, doch bevatten bestanddelen die in spiritus slijmachtig blijven. Weer oudere lossen niet meer op, doch zwellen in spiritus juist als lijm in water, terwijl de oudste geheel onoplosbaar zijn en door uitsmelten oplosbaar in olie gemaakt kunnen worden. Bij Manilla-copal kunnen we dit fraai demonstreren.
Bij het uitsmelten worden nu de moleculen stukgekraakt, waarbij vluchtige afbraakproducten ontstaan, die we als copalolie kunnen condenseren. Bij vele soorten copal is voor deze reactie een temperatuur van 300° tot 400° C nodig. Het is duidelijk dat het verlies bij deze hoge temperatuur hoog is. Het hars wordt hierbij donkerder en het is te begrijpen dat men overal naar methoden gezocht heeft om dit schadelijke uitsmelten te vermijden. Dit is echter tot op dit ogenblik (1938) niet gelukt.
Een gehele ommekeer trad in de lakfabricatie in, toen de in olie oplosbare kunstharsen op de markt kwamen. We moeten ons de fabricatie der kunstharsen zo voorstellen, dat we door chemische opbouw zulke moleculen maken, die met die van uitgesmolten copal overeenkomen. Daar we de gehele synthese in de hand hebben, hoeven we dus niet gelijk de natuur dit doet eerst te ver te gaan, doch maken de moleculen juist zo groot als nodig is.
De goede in olie oplosbare kunstharsen kunnen we dus met recht kunstmatige copallen noemen. Het is duidelijk dat bij het verwerken van deze kunstharsen het uitsmelten wegvalt en de lakfabrikant kan dus de harsen zonder verlies in olie oplossen, waartoe echter bij sommige kunstharsen ook nog temperaturen tot 260° en 300° C nodig zijn. De chemische eigenschappen zijn uiterst constant en men weet dus dat men met een bepaalde soort kunsthars steeds lakken met gelijk blijvende eigenschappen verkrijgt, terwijl die met natuurproducten steeds verschillend uitvallen.
De chemische industrie is er in geslaagd een tweede natuurproduct, en wel de cellulose, zodanig om te zetten, dat ze laktechnisch uitstekende eigenschappen verkregen heeft. Ook in cellulose hebben we een product met uiterst grote en lange moleculen en dus voorbestemd om goede, sterke en samenhangende laagjes te leveren, waarmede men het oppervlak van voorwerpen tegen uitwendige invloeden kan beschermen. Cellulose is echter in nagenoeg alle stoffen niet oplosbaar, alleen wel in een ammoniakale oplossing van koperoxyde. Deze oplossing levert draden (kunstzijde), geen lakachtige lagen. Door de cellulose in esters en ethers om te zetten, wordt ze in een zeer groot aantal oplosmiddelen oplosbaar en deze oplossingen leveren nu na het verdampen van het oplosmiddel uiterst taaie en sterke huidjes.
Ook caoutchouc was eigenlijk voorbestemd als lakmateriaal. Hier was de oplosbaarheid niet goed genoeg en eerst het invoeren van een grote hoeveelheid chloor in het caoutchoucmolecule gaf de mogelijkheid lakachtige oplossingen te maken. Dit chloorcaoutchouc geniet met recht een steeds stijgende belangstelling, daar het laklagen geeft, die chemisch uiterst bestendig zijn en bijvoorbeeld door loog en zuur nagenoeg niet aangetast wordt.
Tenslotte was de chemische industrie niet tevreden met het modificeren van natuurproducten en bouwde uit de eenvoudigste verbindingen, uit kalk en steenkool over het acetyleen en het ethyleen, stoffen op, die tot soortgelijke grote moleculen samengevoegd kunnen worden als de natuur ons in cellulose en caoutchouc ter beschikking stelde. Deze vinyl- en acrylzuurderivaten worden steeds verder ontwikke1d en de mogelijkheid bestaat dat de chemische industrie deze soort verbindingen in zo veel variaties kan maken, dat men hiermede lakken kan fabriceren, die aan absoluut alle voorkomende eisen aangepast kunnen worden. Ook hier grijpt de chemische industrie krachtig in om, waar de natuur ons reeds hier en daar in de steek laat, ook in de verre toekomst producten in voldoende hoeveelheid te leveren, waarmee ze aan de steeds stijgende behoefte van de bevolking kan voldoen.
Op het gebied van drogende olie is het succes van de chemische industrie nog tamelijk gering. Nog steeds is lijnolie, met lood-, mangaan- en cobaltzouten op bepaalde temperaturen verhit een ideaal bindmiddel voor verf. Ook enige andere oliën kunnen door toevoegen van siccatief tot drogen gebracht worden, bv. papaverolie, hoewel slechter dan lijnolie.
Met behulp van de Chinese houtolie is de laktechniek er in geslaagd producten te brengen, die werkelijk betere eigenschappen bezitten dan de van ouds bekende lijnolielakken. Juist op dit gebied was het succes van de kunstharsen voor het eerst 100-pcts, daar de natuurharsen in het algemeen niet of moeilijk met houtolie gecombineerd kunnen worden. Daar de Chinese olie niet in onbeperkte hoeveelheden beschikbaar is, zoekt men in de laatste jaren naar een olie, die deze geheel of gedeeltelijk kan vervangen en in de Oiticicaolie heeft men een zeer goed vervangmiddel gevonden.
Hiernaast is men er in geslaagd de niet drogende ricinusolie door chemische bewerkingen tot een drogende olie te maken en zodoende verdere hoeveelheden houtolie te vervangen.
De naaste toekomst zal wel leren of de industrie er werkelijk in slaagt een product te brengen, dat zo veelzijdig en zo goed is als de lijnolie.
Naast de doorschijnende lakken worden grote hoeveelheden verf gebruikt. Een verf bestaat uit een bindmiddel en een droge verfstof, het pigment. In enkele gevallen wordt een lak doorschijnend gekleurd, waartoe men dan kleurstoffen neemt die in de lak geheel oplosbaar zijn. Van de pigmenten verlangt men in het algemeen, dat ze zo onoplosbaar mogelijk zijn, om het zg. bloeden te verhinderen.
Reeds in de alleroudste tijden heeft de mens gekleurde aarde gebruikt om zijn kunstzin te uiten. De tekeningen in de Spaanse en Franse holen werden in de rots ingekrast en de krassen werden met gekleurde aarde opgevuld. Hierop volgde vanzelf het versieren van wapens, van gebruiksvoorwerpen en tenslotte van woningen en van het eigen lichaam. Nog later volgde dan het kleuren, dus het verven van kledingstukken.
In het oude Egypte heeft men uit ongeveer 2830 voor Chr. muurschilderwerk gevonden, waarin reeds alle kleuren voorkomen, hetgeen reeds op een zeer ver gaande ontwikkeling in de verfbereiding wijst. Ook in het oude Babylon, in Ninivé, heeft men zeer fraai uitgevoerd schilderwerk gevonden.
De Grieken en de Romeinen kenden reeds een zeer groot aantal pigmenten en de kleurschakeringen op hun vazen en hun muurschilderwerken zijn niet veel minder fraai dan die waarover we tegenwoordig beschikken.
Voor wit gebruikte men krijt van Selinius, Melinum, een soort witte pijpaarde, witte aarde van Eretria, het Praerenium, een soort witte mergel en loodwit. Het loodwit werd vervaardigd door een stuk lood op de hals van een met azijn gevulde fles te leggen en het geheel met doeken dicht te binden.
Voor geel gebruikte men de gele oker, voor rood de zeldzame rode bolus en de Synopische aarde. Door verhitten van het rood maakte men een intensieve bruine verfstof. De duurste rode verfstof was het vermiljoen, dat door de Romeinse keizers bij voorkeur met goud gecombineerd werd.
Een meer bleekroode verfstof werd uit gips en een organische kleurstof gemaakt. Waarschijnlijk was dit meekrap, daar de Egyptenaren de meekrap ook stellig reeds gekend en verwerkt hebben.
Het Pommejaanse rood bestond uit ijzeroxyde en pijpaarde. Door het branden van gele oker maakte men ongeveer 350 jaar voor Chr. reeds een soort rode oker, juist als dit tegenwoordig nog uitgevoerd wordt. Verder kende men het geel-roode sandarach, een zwavelarseenverbinding, en het auripigment, die in mijnen door slaven en veroordeelden gewonnen werden. Verder wordt aan de Griekse schilders de uitvinding van menie door verhitten van loodwit toegeschreven.
Eerst in latere tijd leerde men het blauw kennen. Hiervoor stonden slechts enige zeer zeldzame mineralen ter beschikking. Het voornaamste blauwe pigment, bij de Grieken het Kyanos en bij de Romeinen het Caeruleum, bestond uit een soort ultramarijn, dat uit lazuursteen verkregen werd. Een deel van de onder deze naam gebruikte pigmenten bestond waarschijnlijk uit koperblauw.
Zeer vaak werd het Egyptische blauw gebruikt, dat door verhitten van kopererts, zand, kalk en soda verkregen werd. Het was dus eigenlijk een fijn gemalen blauw glas. Tenslotte verschijnt ook het Indische indigo, dat niet alleen voor het verven van weefsel, doch ook vooral als pigment gebruikt werd.
Als groene verfstof werd de ook nu nog bekende groene aarde gebruikt, verder kopergroen (malachiet) en groenspaan. Als zwart gebruikte men verschillende soorten roet en als allerfijnste zwarte verfstof gebrand ivoor. Het tijdperk der alchimisten bracht een groot aantal gekleurde verbindingen, die men in de natuur niet vond. De vele onoplosbare zouten van de gekleurde metalen werden als verf geprobeerd en daar men chemisch niet in staat was de bruikbaarheid of de schadelijkheid hiervan te onderzoeken, was het mogelijk dat men eeuwen lang met de zo uiterst gevaarlijke koperarsenieten werkte. Pas de moderne chemie slaagde er in aan te tonen, dat het verblijf in vertrekken, die arseenverbindingen bevatten, schadelijk voor de gezondheid is. Zo zien we dat tot voor korte tijd pigmenten gebruikt werden, die alleen een goede kleur hadden, doch verder eigenlijk alleen slechte eigenschappen bezaten. Het is geen wonder dat deze zogenaamde chemische verven langen tijd in een slecht daglicht stonden en pas de moderne scheikunde is er in geslaagd, dit vooroordeel uit de weg te ruimen door uiterst zuivere en constante pigmenten in de handel te brengen, die door chemische omzetting verkregen worden. Dat de fabricatie van bijvoorbeeld loodwit en zinkwit steeds meer geperfectionneerd werd, is algemeen bekend. Het Amerikaanse Carbon Black dat door verbranding van aardgassen verkregen wordt, hoort tot de allerfijnste verfstoffen.
Terwijl men met de genoemde aard- en chemische verven ondanks de grote verscheidenheid toch slechts beperkt heldere en zuivere kleuren kan maken, kan men met behulp van de kunstmatige kleurstoffen, gewoonlijk anilinekleurstoffen genaamd, uiterst heldere, zuivere en kleurkrachtige verven maken. Deze fabricatie berust op het feit, dat een aantal kleurstoffen met metaaloxyden onoplosbare gekleurde verbindingen vormt, die dus als een soort zouten opgevat moeten worden.
Het klassieke voorbeeld van zulke verbindingen, die lakken genoemd worden, is de cochenillelak.
Men kookt de cochenille-insecten met een verdunde soda-oplossing gedurende ongeveer 2 uur, waarbij de kleurstof opgelost wordt. Nu voegt men zooveel 5-pcts aluin- en zuur-kaliumtartraatoplossing toe, tot er geen neerslag meer ontstaat. Voor het verkrijgen van de gewenste tint voegt men gewoonlijk nog een hoeveelheid vers neergeslagen aluminiumhydroxyde toe. Het neerslag wordt dan minstens 3 keer gewassen en voorzichtig gedroogd.
Op dezelfde wijze maakte men ook de fraaie lakkleurstoffen uit de meekrap, later door het kunstmatige alizarine met metaaloxyden om te zetten. Ook nog enige andere natuurlijke kleurstoffen vormden lakken, die echter slechts in kleine hoeveelheden gebruikt werden.
Eerst de uitvinding van de kunstmatige kleurstoffen maakte het mogelijk voldoende goedkope en toch fraaie onoplosbare kleurstofpigmenten te maken en wel in een bijna oneindig groot aantal schakeringen.
In het jaar 1856 vond de Engelse scheikundige Perkin het mauveïne uit (een violette kleurstof), door kaliumbichromaat op aniline, die hij uit steenkoolteer verkregen had, in te laten werken. In 1859 vond de Franse scheikundige Verguin het fuchsine en kort hierna vond de Duitsche scheikundige Hofmann een nieuwe violette kleurstof. Hierna kwam een blauw van Nicholson, methylviolet en methylgroen en anilinezwart. Terwijl men nog aan de bruikbaarheid van deze kleurstoffen kon twijfelen, en men in vele gevallen nog steeds de natuurlijke kleurstoffen beter vond, betekende de fabricatie van het kunstmatige alizarine een gehele omwenteling. Dit geschiedde gelijktijdig in Engeland en in Duitsch1and, door Perkin en door Graebe en Lieberrnann.
Gedurende de volgende tientallen jaren vond men steeds nieuwe kleurstoffen, die gewoonlijk ook spoedig daarna op de mogelijkheid onderzocht werden, hieruit een onoplosbare gekleurde stof, dus een pigment, te vervaardigen. Vooral de kleurstoffen, door diazoteren ontstaan, waren hiervoor uiterst goed te gebruiken. In de laatste jaren zien we dat deze groep pigmenten steeds verbeterd wordt en men kent op het ogenblik uiterst fraai gekleurde pigmenten, die een organische kleurstof bevatten, die veel bestendiger zijn dan een groot deel van de anorganische pigmenten en gewoonlijk alleen door enkele aardverven overtroffen worden. Hier moet bijvoorbeeld het heliogeenblauw genoemd worden.
Eigenaardig is het feit, dat terwijl Engeland in het begin de eerste kleurstoffen fabriceerde, later Duitsland nagenoeg alleen de wereldmarkt van de kleurstoffen beheerste. Pas na de oorlog lukte het in Engeland een behoorlijke fabricatie van kleurstoffen en pigmenten op te bouwen. Met de lakindustrie was het echter juist omgekeerd.
- Voorbeeld: | |
Aluminiumsulfaatopl. 18 % | 112 dl |
Watervrije soda | 50 dl |
Naphtolgroen B | 34 dl |
Bariumchloride | 136 dl |
b. Basische kleurstoffen kunnen met een zure aarde, tannine of andere stoffen neergeslagen worden. Een typisch voorbeeld is het neerslaan van malachietgroen op groene aarde, waarbij de kleurstof niet alleen chemisch gebonden, doch ook geabsorbeerd wordt. Een goede groene aarde kan 4 tot 6 % kleurstof opnemen. Men roert de groene aarde tot een dunne pap aan, lost de kleurstof in de 50-voudige hoeveelheid water op en mengt de beide bestanddelen onder goed roeren. Men roert zo lang tot de kleurstof geheel uit de oplossing verdwenen is. Het pigment wordt afgefiltreerd en gedroogd.
Bariumsulfaat | 200 dl |
Eosine | 5 dl |
Loodnitraat | 5 dl |
Water | ca.7000 dl |
I. | B-naphtol | 25 dl |
Natronloog 38° Bé | 25 dl | |
Water | 200 dl | |
Turks-roodolie | 5 dl | |
II. | P-nitroaniline | 22 dl |
Heet water | 120 dl | |
Zoutzuur 22° Bé | 35 dl |
IJs, fijn geslagen | 200 dl |
en tenslotte langzaam | |
Natronnitrietoplossing 29% | 42 dl |
A. Cobaltrecinaatoplossing: | |
Colophonium FG of WW | 500 dl |
Cobaltoxydulehydraat 65% | 16 dl |
Marmerkalkhydraat | 15 dl |
Laklijnolie | 15 dl |
Lakbenzine | 500 dl |
B. Lood-mangaan-resinaatoplossing: | |
Colophonium FG of WW | 500 dl |
Mangaanoxydehydraat 45% | 10 dl |
Loodglit | 30 dl |
Marmerkalkhydraat | 15 dl |
Laklijnolie | 15 dl |
Lakbenzine | 500 dl |
Als siccatief neemt men 2 dl van oplossing A en 1 dl van oplossing B.
Witte grondlak: | |||
Paralac 200 I | 30 | dl | |
Paralac 285 X | 13, | 5 | dl |
Titaanwit, zuiver | 16, | 2 | dl |
Antimoonwit | 16, | 1 | dl |
Asbestine | 8, | 0 | dl |
Butylalcohol | 8, | 1 | dl |
Solventnafta | 8, | 1 | dl |
Eén uur bij 100° C moffelen. | |||
Roze deklak: | |||
Paralak 200 I | 52, | 2 | dl |
Paralak 285 X | 13, | 2 | dl |
Antimoonoxyde | 11, | 0 | dl |
Echt-scharlaken-lak | 0, | 8 | dl |
Butylalcohol | 11, | 4 | dl |
Solventnafta | 11, | 4 | dl |
Witte deklak: | |||
Ureumhars U.F. | 80 | dl | |
Paralac 385 of 120 I | 20 | dl | |
Antimoonoxyde | 40 | dl | |
Titaanoxyde | 40 | dl | |
Trikresylfosfaat | 40 | dl | |
Xylol | 120 | dl |
Benzol | 25 | dl | |
Lakbenzine | 15 | dl | |
Methylalcohol | 20 | dl | |
Eucalyptusolie | 40 | dl | |
Paraffine | 10 | dl | |
of: | dl | ||
Benzol | 25 | dl | |
Lakbenzine | 10 | dl | |
Methylalcohol | 10 | dl | |
Eucalyptusolie | 15 | dl | |
Colophonium | 5 | dl | |
Natronloog 25% | 2 | ,5 | dl |
Paraffine | 5 | dl |
Harsoplossing | |||
Colophonium | 7 | ,25 | dl |
Methylaceton | 3 | ,5 | dl |
Celluloidoplossing: | |||
Celluloid | 1 | dl | |
Aceton | 6 - 7 | dl | |
Men mengt: | |||
Harsoplossing | 4 | dl | |
Glycerine | 0 | ,2 | dl |
Butanol | 0 | ,2 | dl |
Krijtpoeder | 3 | ,6 | dl |
Houtmeel | 11 | dl | |
Celluloidoplossing | ca. 25 | dl |
Terpentijnolie | 2 | dl | |
Gekookte lijnolie | 3 | dl | |
Siccatief | 2 | dl | |
Stijfsel | 8-10 | dl | |
Vette olielak | 1 | dl |
Nitrocellulosealcohol 1:1 | 44 | dl | |
Ethylallactaat | 30 | dl | |
Butylacetaat | 10 | dl | |
Spiritus | 8 | dl | |
Benzine | 8 | dl | |
Benzol | 100 | dl | |
Harsester | 40 | dl | |
Manillacopal-oplossing in | |||
spiritus 1:1 | 40 | dl |
Tripel of kiezelgoer | 2 | ,5 | dl |
Dextrine | 2 | dl | |
Ricinusolie | 2 | dl | |
Spindelolie | 5 | dl | |
Kamferolie | 7 | dl | |
Verwarmen en oplossen in: | |||
Zwavelzuur 4-5% | 30 | dl |
Loodmenie | 37 | dl | |
Chloorcaoutchouc | 20 | dl | |
Xylol | 41 | dl | |
Gekookte lijnolie | 5-10 | dl |
Leisteenpoeder | 20 | dl | |
Loodwit | 2 | dl | |
Krijtwit | 3 | dl | |
Oker | 2 | dl | |
Slijplak | 2 | dl | |
Terpentijnolie | 2 | dl | |
Gekookte lijnolie | 3 | dl | |
Siccatief | 1 | dl |
Leisteenpoeder | 200 | dl | |
Loodwit | 50 | dl | |
Loodglit | 30 | dl | |
Gekookte lijnolie | 40 | dl | |
Slijplak | 40 | dl | |
Siccatief | 15 | dl | |
Lakbenzine | 25 | dl |
Asfalt | 25-40 | dl | |
Houtolie | 5-10 | dl | |
Lakbenzine | 50-70 | dl |
Harsester | 100 | dl | |
Spindelolie geraff. | 50 | dl | |
Lijnolie | 25 | dl | |
Siccatief | 5 | dl |
Steenkoolteer | 48 | dl | |
Benzol | 383 | dl | |
Colophonium | 146 | dl | |
Mangaanlinoleaat | 130 | dl | |
Bijenwas | 3 | ,3 | dl |
IJzeroxyderood | 93 | dl | |
Kiezelzuur | 93 | dl | |
Zinkwit | 187 | dl |
Steenkoolteer | 133 | dl | |
Benzol | 288 | dl | |
Colophonium | 202 | dl | |
Pine-oil | 74 | dl | |
Zinkwit | 212 | dl | |
Kiezelzuur | 82 | dl | |
Magnesiumsilicaat | 83 | dl | |
Koperoxydule | 112 | dl | |
Kwikzilveroxyde | 45 | dl |
Stearinepek | 42 | dl | |
Gilsonietasfalt | 8 | dl | |
Gekookte lijnolie | 2 | dl | |
Lakbenzine | 48 | dl | |
of: | |||
Stearinepek | 50 | dl | |
Loodlinoleaat | 1 | dl | |
Mangaanlinoleaat | 0 | ,5 | dl |
Benzine | 48 | ,5 | dl |
Schellak | 10 | dl | |
Spiritus | 60 | dl | |
Beenzwart | 7 | dl | |
Ultramarijnblauw | 3 | dl | |
Puimsteenpoeder of | |||
amarilpoeder | 20 | dl |
Was | 10 | dl | |
Colophonium | 5 | dl | |
Spindelolie | 85 | dl | |
Krijt | 400 | dl |
Stearinepek | 30 | dl | |
Steenkoolteerpek | 30 | dl | |
Asfalt | 20 | dl | |
Colophonium | 20 | dl |
Deze daklak kan zeer snel drogend gemaakt worden door met weinig smeerolie te mengen, dus hoog visceus te laten en dan met lakbenzine te verdunnen.
Voor een aluminiumdaklak mengt men nu 40 dl van deze oplossing met 10 tot 15 dl aluminiumbrons.
Voor gekleurde daklakken kan men pigmenten als ijzeroxyde. chroomoxydegroen, loodmenie, loodchromaat, lithopoon, loodwit, zinkwit, titaanwit, zwartsel en andere metaalpoeders nemen. In het algemeen is het gunstig met een gewoon pigment een kleine hoeveelheid aluminiumbrons te mengen, eventueel enkele procenten vezelasbest.
Carnaubawas | 4 | dl | |
Ozokeriet | 2 | dl | |
Paraffine | 2 | dl | |
Soedangeel | 2 | dl | |
Terpentijnolie | 90 | dl |
Oranjeschellak | 14 | dl | |
Spiritus 96% | 60 | dl | |
Carnaubawas | 2 | dl | |
Paraffine | 1 | dl | |
Terpentijnolie | 23 | dl |
Callodium | 15 | dl | |
Butylacetaat | 20 | dl | |
Butylalcohol | 5 | dl | |
Palatinol | 2 | dl | |
Manillacopal-oplossing | |||
1:2 in spiritus | 10 | dl | |
Tetraline | 10 | dl | |
Oplosmiddel EB | dl | ||
Spiritus | dl |
Zuur-caseïne | 20 | dl | |
Water | 40 | dl | |
Gebleekte montaanwas | 3 | dl | |
Stearinezuur | 2 | dl | |
Borax | 3 | dl | |
Sterke ammoniak | 2 | dl | |
Water | 30 | dl |
Gebleekte schellak (droog) | 24 | dl | |
Borax | 4 | dl | |
Water | 72 | dl |
Duropheen 218 V | 100 | dl | |
Toluol | 400 | dl | |
Aluminiumbrons | 2502 | dl |
Duropheen 218 V | 100 | dl | |
Toluol of solvent nafta | 400 | dl | |
IJzeroxydezwart | 80 | dl | |
Berlijns blauw | 20 | dl |
Duropheen 218 V | 100 | dl | |
Toluol | 125 | dl | |
30 minuten bij 170° C moffelen. |
Albertol 117 R | 100 | dl | |
Lijnoliestandolie | 40 | dl | |
Oiticicastandolie | 80 | dl | |
Loodmangaanresinaat | 4 | dl | |
Cobaltsiccatief | 1 | dl | |
Lakbenzine | 175 | dl |
Albertol 111 L | 100 | dl | |
Houtoliestandolie | 50 | dl | |
Oiticicastandolie | dl | ||
Lijnoliestandolie | 100 | dl | |
Cobaltsiccatief 1% | 10 | dl | |
Lakbenzine | 200 | dl |
Albertol 209 L | 100 | dl | |
Laklijnolie | 100 | dl | |
Lijnoliestandolie | 225 | dl | |
Synourinstandolie | 125 | dl | |
Speciaalsiccatief | 23 | dl | |
Lakbenzine | 200 | dl |
Albertol 209 L | 100 | dl | |
Laklijnolie | 50 | dl | |
Lijnoliestandolie | 25 | dl | |
Synourinstandolie | 25 | dl | |
Speciaalsiccatief | 5 | dl | |
Lakbenzine | 100 | dl |
Congocopal | 50 | dl | |
Lijnolie | 30 | dl | |
Cobaltsiccatief | 3 | dl | |
Lakbenzine | 20 | dl | |
Dekaline | 15 | dl |
Uitgesmolten barnsteen | 25 | dl | |
Colophonium | 25 | dl | |
Marmerkalkhydraat | 2 | dl | |
Lijnolie | 35 | dl | |
Houtolie | 5 | dl | |
Cobaltsiccatief | 3 | dl | |
Lakbenzine | 20 | dl | |
Dekaline | 15 | dl |
Bresinhars | 45 | dl | |
Houtolie | 70 | dl | |
Menhadentraan of | |||
Sardinentraan | 200 | dl | |
Loodglit | 8 | dl | |
Mangaanresinaat | 1 | dl | |
Oplosmiddel | 300 | dl |
Nu neemt men de ketel van het vuur weg en voegt 180 dl traan toe. Dan zet men de ketel weer op het vuur en verhit weer in ongeveer 20 minuten tot 300° C. Men houdt de massa ongeveer 35 minuten op 300° C. Hierna voegt men de rest van de traan koud toe, waardoor de temperatuur op 290° C komt en voegt dan het loodglit toe, dat men tevoren met 4 dl traan fijn gemalen heeft. Bij 270° C voegt men het mangaanresinaat toe en laat verder afkoelen. Bij 140° tot 160° C wordt verdund.
Bresinhars | 36 | dl | |
Congocopalstof | 9 | dl | |
Houtolie | 35 | dl | |
Oplosmiddel | 75 | dl |
Nitrocellulose 5 sec | 1 | dl | |
Bresin-hars | 9 | dl | |
Dibutylftalaat | 1 | dl |
Bresinhars | 60 | dl | |
Zinkoxyde | 1 | ,8 | dl |
Schellak | 40 | dl |
Nitrocellulose 0,5 sec | 10 | dl | |
Bresinhars | 10 | dl | |
Dibutylftalaat | 4 | dl | |
Spiritus | 7 | dl | |
Butylalcohol | 3 | dl | |
Butylacetaat | 15 | dl | |
Toluol | 51 | dl |
Methylcellulose | 1 | dl | |
Heet water | 24 | dl | |
Krijtwit tot de juiste dikte |
Een emulsieplamuur verkrijgt men door aan de methylcelluloselijm 5 tot 30 % gekookte lijnolie toe te voegen en dan met de vulstof te vermengen.
De droge plamuurlagen, die vooral na het schuren iets poreus zijn, kunnen met de celluloselijmoplossing 1:30 bestreken worden en zijn dan geheel dicht, zodat ze onmiddellijk overgelakt kunnen worden.
Duropheen 195 V | 55 | dl | |
Butylalcohol | 3 | dl | |
Solvent nafta | 2 | dl | |
Lakbenzine | 20 | dl |
Alkasit | 1 | dl | |
Heet water | 24 | dl | |
Vette kalkbrij | 50 | dl |
Hiernaast wordt de droge verf eerst met een op dezelfde wijze bereide alkasitoplossing 1: 25 aangeroerd en dan met de kalk gemengd. Indien de verf te dik is, wordt ze met een alkasitoplossing 1 : 50 verdund.
Deze met methylcellulose verdikte kalkverf is gemakkelijker te verwerken daar ze consistenter is, dekt beter en kan op natte muren ook op warme dagen aan gebracht worden.
Duropheen 263 U | 71 | dl | |
Spiritus | 29 | dl | |
Zoutzuur | 2 | ,5 | dl |
Spiritus | 2 | ,5 | dl |
Ethyllactaat | 2 | dl |
De droge laklaag kan juist als een nitrolak gepolijst worden.
De lak kan voor meubelen, zitbanken, echter ook op papier, steen en cement gebruikt worden.
Duraftal 226 E | 100 | dl | |
Solvent nafta | 100 | dl | |
Pigment | 60 | dl |
Deze synthetische lak is een tussenvorm tussen zuivere fenolmoffellakken en alkydharsen, de lak is tegen vele chemicaliën bestand en is toch elastisch.
Het gebruikte pigment moet de hoge temperaturen kunnen verdragen.
Albertol 137 M | 100 | dl | |
Spiritus | 120 | dl | |
Butylalcohol | 10 | dl | |
Ricinusolie | 5 | dl |
Duropheen 241 V | 180 | dl | |
Toluol | 180 | dl | |
IJzeroxyde-pigment | 150 | dl |
Het duropheen wordt koud in de toluol opgelost, met het pigment gemengd en in een gesloten verfmolen fijn gemalen.
De lak wordt in twee lagen opgebracht, de eerste laag wordt een half uur bij 170° C gemoffeld en de tweede laag drie kwartier bij 170° C.
De gemoffelde laklaag biedt gedurende twee jaar aan de inwerking van benzol en benzine voldoende weerstand.
Plamuurlak: | |||
Albertol 111L | 100 | dl | |
Lakbenzine | 150 | dl | |
Alftalaat 146 B/N | 200 | dl | |
Xylol | 100 | dl | |
Pine-oil | 50 | dl | |
Siccatief | 20 | dl |
De plamuur bestaat nu uit: | |||
Plamuurlak | 90 | dl | |
Zinkwit | 50 | dl | |
Krijtwit | 100 | dl | |
Filling up (leisteenpoeder) | 120 | dl | |
IJzeroxyderood | 20 | dl | |
Xylol | 5 | dl | |
Lakbenzine | 10 | dl | |
Terpentijnolie | 10 | dl |
De juiste verhouding van lak, oplosmiddel en pigmenten moet in de praktijk bepaald worden.
a. Alftalaatoplossing: | |||
Alftalaat 246 B/N | 100 | dl | |
Alftalaat 246 B/H | 200 | dl | |
Xylol | 100 | dl | |
Terpentijnolie | 100 | dl | |
Lakbenzine | 100 | dl | |
b. Albertollak: | |||
Albertol 201 C | 200 | dl | |
Standolie | 100 | dl | |
Lakbenzine | 150 | dl |
De witte lakverf bestaat nu uit: | |||
Alftalaatoplossing a | 100 | dl | |
Albertollak b | 50 | dl | |
Zinkwit | 70 | dl | |
Titaanwit | 30 | dl |
Colophonium | 100 | dl | |
Cobaltacetaat | 8 | dl | |
Marmerkalkhydraat | 2 | dl |
Alftalaat 246 B/N | 80 | dl | |
Xylol | 32 | dl | |
Lakbenzine | 48 | dl | |
Titaanwit | 80 | dl | |
Zinkwit | 20 | dl | |
Speciaal-siccatief | 1 | dl | |
Lakbenzine | 20 | dl |
Het alftalaat wordt eerst in het xylol en de eerste portie benzine opgelost. Deze oplossing wordt met de pigmenten fijn gemalen en dan met de rest van de benzine verdund. Tenslotte voegt men de siccatief toe. De lak wordt bij 80° C gemoffeld.
Colophonium | 100 | dl | |
Mangaanoxydulehydraat | 10 | dl |
Mangaanchloruur | 100 | dl | |
Water | 400 | dl | |
Natronloog 25° Bé | 180 | dl |
Colophonium | 250 | dl | |
loodglit | 30 | dl | |
Loodmenie | 15 | dl | |
Harsolie | 20 | dl |
Albertol | 20 | dl | |
Colophonium | 60 | dl | |
Linoxyn | 320 | dl |
Albertol 111 L | 100 | dl | |
Houtolie | 100 | dl | |
Lijnoliestandolie | 100 | dl | |
Laklijnolie | 100 | dl | |
Oplosmiddel | 200 | dl | |
Siccatief (Pb-Mn) | 15 | dl |
De pigmenten worden met deze lak gemalen en door mengen op de juiste kleur gebracht.
Recept no. 1. | |||
Albertol 209 L | 100 | dl | |
Laklijnolie | 100 | dl | |
Lijnoliestandolie | 200 | dl | |
Houtoliestandolie | 50 | dl | |
Cobalt als oplosbaar zout | 0,35 | dl | |
Oplosmiddel | 150-250 | dl |
Recept no. 2. | |||
Alresaat 201 C | 100 | dl | |
Lijnoliestandolie | 200 | dl | |
Houtoliestandolie | 100 | dl | |
Oplosmiddel | 200 | dl |
Nu mengt men: | |||
Alresaatlak | 100 | dl | |
Alftalaat 246B laagvisceus | 100 | dl | |
Xylol | 100 | dl | |
Siccatief | 2,5 | dl |
Albertol 111 L | 50 | dl | |
Perillastandolie | 50 | dl | |
Cobaltsiccatief 1% | 5 | dl | |
Lakbenzine | 50 | dl |
Paraffine | 5 | dl | |
Trichlooraethyleen | 95 | dl | |
Albertaat 175 A | 5 | dl | |
Trichlooraethyleen | 95 | dl |
Albertol 142R, 237R | |||
of 326R | 100 | dl | |
Chineesche houtolie | 300 | dl | |
Kunstharssiccatief | 9 | dl | |
Lakbenzine | 300 | dl |
Celluloid | 5 | dl | |
Aceton | 20 | dl | |
Butylacetaat | 15 | dl | |
Sipaline | 1 | dl | |
Butylalcohol of hexaline | 4 | dl | |
Spiritus | 12 | dl | |
Ethylacetaat | 15 | dl | |
Benzol | 28 | dl |
Acetylcellulose | 8 | dl | |
Hexanon | 25 | dl | |
Aceton | 25 | dl | |
Hydropalaat B | 2 | dl | |
Benzol of toluol | 40 | dl |
Benzylcellulose | 40 | dl | |
Albertol 82 G | 10 | dl | |
Tricresylfosfaat | 5 | dl | |
Palatinol | 5 | dl | |
Spiritus | 20 | dl | |
Toluol | 300 | dl | |
Butylalcohol | 14 | dl | |
Ethyllactaat | 6 | dl |
Recept no. 1. | |||
Albertaat 175 A | 20 | dl | |
Lakbenzine | 50 | dl | |
Aluminiumhydroxyde | 20 | dl | |
Olielak (slijplak) | 120 | dl |
Recept no. 2. | |||
Collodium, hoog visceus, | |||
droog | 5 | dl | |
Butylalcohol | 10 | dl | |
Methylalcohol | 7 | dl | |
Ethylacetaat | 30 | dl | |
Butylacetaat | 20 | dl | |
Albertol 177 C | 9 | dl | |
Toluol | 3 | dl | |
Ethylacetaat | 3 | dl | |
Toluol | 20 | dl | |
Ricinusolie | 1 | dl | |
Sipaline MOM | 2 | dl |
Albertaatoplossing: | |||
Albertaat 175 A | 1 | dl | |
Toluol | 3 | dl |
De toluol wordt onder roeren bij het albertaat gevoegd.
Men mengt nu de lak met de albertaatoplossing. Bij een sterk poreuze, ondergrond moet men meer albertaatoplossing nemen.
Albertol 142 R | 100 | dl | |
Lakbenzine | 100 | dl | |
Chinese houtolie | 150 | dl | |
IJzeroxyderood | 100 | dl |
Duropheen 195 V | 22 | ,5 | dl |
Spiritus | 10 | dl | |
Butylalcohol | 10 | dl | |
Toluol | 25 | dl | |
Butylacetaat | 16 | ,5 | dl |
Collodium laagvisceus | |||
2:1 in butylalcohol | 15 | ,7 | dl |
Verdunning hiervoor: | |||
Butylalcohol | 5 | dl | |
Spiritus | 10 | dl | |
Butylacetaat | 20 | dl | |
Toluol | 65 | dl |
Duropheen 195 V | 11 | ,0 | dl |
Ethylglycol | 7 | ,3 | dl |
Xylol | 12 | ,3 | dl |
Spiritus | 10 | ,0 | dl |
Terpentijnolie | 10 | ,0 | dl |
Butylalcohol | 10 | ,0 | dl |
Butylacetaat | 5 | ,0 | dl |
Chinese houtolie | 7 | ,0 | dl |
Alresaatoplossing 1:1 xylol | 15 | ,4 | dl |
Collodium 2:1 butylalcohol | 12 | ,0 | dl |
a. Matpasta: | |||
Albertaat 175 A | 18 | dl | |
Alresaat 313 C 1:1 toluol | 36 | dl | |
Sipaline MOM | 18 | dl | |
Toluol | 28 | dl |
b. Menglak: | |||
Collodonium laagvisceus | |||
2:1 in butylalcohol | 27 | dl | |
Butylacetaat | 15 | dl | |
Ethylacetaat | 19 | dl | |
Spiritus | 10 | dl | |
Toluol | 23 | dl | |
Ethylglycol | 3 | dl | |
Butylalcohol | 3 | dl |
c. Verdunning: | |||
Spiritus | 5 | dl | |
Ethylacetaat | 15 | dl | |
Butylacetaat | 15 | dl | |
Toluol | 65 | dl |
De lak bestaat nu uit: | |||
Matpasta a. | 50 | dl | |
Menglak b. | 100 | dl |
Collodium 2:1 butanol | 24 | dl | |
Butylacetaat | 17 | dl | |
Ethylglycol | 8 | dl | |
Butylalcohol (butanol) | 5 | dl | |
Ethylacetaat | 5 | dl | |
Spiritus | 5 | dl | |
Alresaat 201 C oplossing | |||
1:1 in toluol | 24 | dl | |
Geblazen ricinusolie | 12 | dl | |
Lithopone | 60 | dl | |
Kaoline | 37 | dl | |
IJzeroxydezwart | 3 | dl | |
Krijtwit | 50 | dl |
recept no. 1. | |||
Wasag-collodium no. 4 | 10 | dl | |
Ftalaathars, drogend | 40 | dl | |
Spiritus | 15 | dl | |
Butylalcohol | 5 | dl | |
Toluol | 20 | dl | |
Xylol | 10 | dl |
recept no. 2. | |||
Wasag-collodium no. 4 | 6 | dl | |
Ftalaathars, drogend | 30 | dl | |
Spiritus | 15 | dl | |
Butylalcohol | 5 | dl | |
Toluol | 24 | dl | |
Xylol | 20 | dl | |
Pigment | 6 | dl | |
Dibutylftalaat | 2 | dl | |
Ricinusolie | 1 | dl | |
Butylglycol | 5 | dl |
a. Schellakoplossing: | |||
Schellak | 10 | dl | |
Dikke terpentijn | 3 | dl | |
Spiritus 96% | 40 | dl |
b. Manillacopaloplossing: | |||
Manillacopal | 10 | dl | |
Dikke terpentijn | 3 | dl | |
Spiritus | 18 | dl |
c. Accaroidoplossing: | |||
Accaroidhars geel of rood | 10 | dl | |
Dikke terpentijn | 3 | dl | |
Spiritus | 20-25 | dl |
d. Colophoniumoplossing: | |||
Colophonium | 10 | dl | |
Dikke terpentijn | 3 | dl | |
Spiritus 96% | 18 | dl |
Aardappelmeel | 100 | dl | |
Colophonium | 21 | dl | |
Water | 350 | dl | |
Natronloog | 56 | dl | |
Salpeterzuur zoveel als nodig is. |
Nu neutraliseert men de lijm met verdund salpeterzuur tot de oplossing van de lijm in gedestilleerd water na toevoegen van een druppel fenolftaleïne-oplossing juist nog rood tot rose gekleurd wordt en dus nog zwak alcalisch is.
De hiermede bereide lijmverf geeft weinig af en hecht goed op de meeste soorten ondergrond.
Caseïne | 10 | dl | |
Marmerkalkhydraat | 10 | dl | |
Pigment en krijtwit | dl | ||
of: | |||
Caseïne | 10 | dl | |
Marmerkalkhydraat | 10 | dl | |
China clay | 10 | dl | |
Pigment | 10 | dl | |
Krijtwit | 60 | dl |
Yaccahars | 8 | dl | |
Spiritus | 55 | dl | |
Pine-oil | 3 | dl | |
Benzine | 2 | dl | |
Zinkwit | 6 | dl | |
Kiezelzuurpoeder | 6 | dl | |
Blanc fix | 6 | dl | |
Zinkstof | 4 | dl | |
Schweinfurter-groen | 3 | dl | |
Kwikoxyde | 7 | dl |
Duropheen 264 V | 60 | dl | |
Solvent Nafta | 40 | dl |
De lak is geschikt voor het lakken van spinspoelen in de kunstzijdeindustrie.
Verder kan men met de lak lakverf maken, waarbij het pigment natuurlijk ook absoluut tegen loog bestand moet zijn.
Ook de samenstelling van de verschillende verflagen kan gevarieerd worden en bijvoorbeeld met craquelé gecombineerd worden.
Chloorcaoutchouc | 17 | dl | |
Lijnolie | 6 | dl | |
Xylol | 32 | dl | |
Solventnafta | 15 | dl | |
Chroomgroen | 10 | dl | |
Blanc fixe | 20 | dl | |
of: | |||
Chloorcaoutchouc | 11 | dl | |
Houtolie-standolie | 30 | dl | |
Xylol | 20 | dl | |
Solvent nafta | 6 | dl | |
Chroomgroen | 10 | dl | |
Blanc fixe | 20 | dl |
Chloorcaoutchouc | 20 | dl | |
Gebleekte lijnolie | 4 | dl | |
Toluol | 56 | dl | |
Titaanwit | 20 | dl |
Grafiet | 40 | dl | |
Zinkwit | 40 | dl | |
Lijnolie | 40 | dl | |
Siccatief naar behoefte, | |||
of beter: | |||
Grafiet | 20 | dl | |
Loodwit | 18 | dl | |
Lijnolie | 30 | dl | |
Siccatief | 2 | dl |
Chloorcaoutchouc | 30 | dl | |
Alkydal T | 10 | dl | |
Xylol | 40 | dl | |
Toluol | 10 | dl | |
Benzol | 8 | dl | |
Hydroterpine | 7 | dl | |
Clophen A 60 | 5 | dl |
Kasselse aarde | 100 | dl | |
Water | 400 | dl | |
Natronloog 40° Bé | 12 | dl |
De oplossing kan onmiddellijk voor het beitsen van looistofarme houtsoorten gebruikt worden. Men kan met een 3-pcts kaliumbichromaatoplossing nabeitsen.
Geel: | |||
Water | 99 | dl | |
Tartrazine O of Metanilgeel | 1 | dl |
Oranje: | |||
Water | 98 | ,5 | dl |
Orange GG, conc. | 1 | ,5 | dl |
Rood: | |||
Water | 98 | dl | |
Katoenscharlakenrood | 2 | dl |
Bruin: | |||
Water | 97 | dl | |
Alfanolbruin R | 3 | dl |
Groen: | |||
Water | 97 | dl | |
Neptunusgroen SBX | 3 | dl |
Blauw: | |||
Water | 95 | dl | |
Induline | 3 | dl |
Zwart: | |||
Water | 95 | dl | |
Nigrosine WLA conc. | 5 | dl |
Montaanwas A (gebleekt) | 4 | dl | |
Bijenwas | 5 | dl | |
Zachte zeep | 1 | dl | |
Potas | 3 | dl | |
Water | 82 | dl | |
Ammoniak s.g. 0,910 | 5 | dl | |
of: | |||
I.G.-was E | 3 | dl | |
I.G.-was OP | 4 | dl | |
I.G.-was BJ | 1 | dl | |
Potas | 4 | dl | |
Water | 84 | dl | |
Kaliumbichromaat | 4 | dl |
Aan deze wasemulsie voegt men nu oplossingen van zure kleurstoffen of van Kasselse aarde toe. Hiertoe kan men de oplossingen gebruiken die onder de waterbeitsen genoemd werden, of beter lost men de kleurstoffen in het water op voor men de was verzeept. Hierdoor blijven de beitsen geconcentreerder.
Schellak | 10 | dl | |
Borax | 2 | dl | |
Water | 38 | dl | |
Kleurstofoplossing | 50 | dl | |
Schellak | 10 | dl | |
Ammoniumbicarbonaat | 2 | dl | |
Water | 38 | dl | |
Kleurstofoplossing | 50 | dl |
De kleurstofoplossing bestaat uit een oplossing van de kleurstoffen die onder waterbeitsen genoemd werden, echter in de dubbele concentratie.
Tenslotte mengt men de schellakoplossing en conserveert de beits door 0,5 pct formaldehyde van 40 pct toe te voegen.
De beits droogt glanzend op en behoeft dus, in tegenstelling tot de wasbeitsen, niet uitgeborsteld te worden.
Wascompositie: | |||
Gebl. montaanwas Nova | 70 | dl | |
Ozokeriet (zacht) | 10 | dl | |
Paraffine 50°/52° C | 20 | dl | |
of: | |||
I.G.-was V | 70 | dl | |
Paraffine 50°/52° C | 30 | dl | |
of: | |||
Ruwe montaanwas | 50 | dl | |
Ozokeriet (zacht) | 20 | dl | |
Paraffine 50°/52° C | 30 | dl | |
De beits bestaat uit: | |||
Wascompositie | 6-8 | dl | |
Terpentijnolie | 94-92 | dl | |
Soedankleurstof | 1-5 | dl |
|